Het zwoele Arusha lag een verdomd end van huis, en bovendien sliep ik al veel te lang in eenzame, broeierige hotelkamers. Het uitzicht op de overbezongen Kilimanjaro was niet echt een troost. Dus aarzelde ik nauwelijks toen ik door de klapdeurtjes van de club stapte en de prachtige halfbloed aan het linkeruiteinde van de bar zag zitten. Ze hadden me altijd wijsgemaakt dat halfbloeden het beste van twee werelden in zich verenigden als het op liefdestechnieken aankwam, en ik wachtte al lang op een kans om dit aan den lijve te ondervinden.
‘Mag er met u gepraat worden, of wordt u liever met rust gelaten?’
Dat had ik altijd een handig openingszinnetje gevonden. Het gaf ze de kans om je wandelen te sturen zonder onvriendelijk te doen en zonder dat je er je gezicht bij verloor.
De mulat zag er van dichtbij nog fraaier uit dan van ver. Maar vriendelijk was ze niet, ze keek niet eens op. ‘Laat me met rust,’ zei ze met een lage keelstem.
Ze had voor zich uit gepraat en ik hoopte nog dat ik haar niet goed begrepen had. Naar haar lege glas wijzend probeerde ik het nog eens: ‘Mag ik u iets-’
Ze gleed zo bruusk van haar kruk dat die omviel, keek me één ogenblik met een nijdige blik uit haar grote, donkere ogen aan en beende vervolgens met driftige stappen naar buiten, de gloeiende zon in.
Ik keek onthutst naar de zwarte barman die knikte alsof hij dit soort scènes normaal vond. Gelukkig grijnsde hij er niet bij, ik haat het als die inheemsen je uitlachen. ‘Foute boel,’ zei hij ernstig.
Ik bestelde rum. ‘Wat mankeert die dame?’
‘Dat ze een meneer is.’ Mozazu hield zijn te grote en te witte tanden nog altijd bedekt.
Afkeer verdrong de verbazing. ‘Een vent? Die stoot?’
‘Triest verhaal,’ zei Mozazu in zijn wat onzekere Frans. Hij wees met het borrelglaasje dat hij stond op te poetsen naar een niet meer zo jonge, rosharige blanke die alleen aan een tafeltje een boek zat te lezen. ‘Meneer Maarssen kan er u alles over vertellen. Triest verhaal,’ herhaalde hij.
Maarssen leek eerst niet geneigd om mijn plots ontstane nieuwsgierigheid te bevredigen, maar toen ik hem verzekerd had dat ik geen journalist was (ik kan goed liegen), en na drie glazen pure gin begon hij bij te draaien.
‘Geen mens gelooft het, en dat is een van de redenen waarom ik het verhaal niet graag vertel,’ legde hij uit.
‘Ik kijk niet zo gauw meer op van een vreemd verhaal,’ antwoordde ik naar waarheid. ‘Ik kom wel eens vaker in Afrika, moet u weten.’ Ik blikte even naar de barman die met droeve ogen voor zich uit stond te staren achter zijn nu verlaten bar. Ik vroeg me af waar zo’n man allemaal aan dacht tijdens zijn lege momenten. Nog altijd ongelovig, vroeg ik: ‘Was dat prachtige stuk nou echt een vent?’
‘Gewéést,’ antwoordde Maarssen. ‘Mijn broer heeft het allemaal van nabij meegemaakt. Hij is arts, moet u weten.’
‘O, gewoon een transseksueel, dus?’ Ik ervoer iets van teleurstelling.
‘Zo zou je het kunnen noemen, ja.’ Maarssen keek zo ernstig als Mozazu, en hij had al net zulke trieste ogen. ‘Als u dat “gewoon” eraf laat.’ Hij wierp eveneens een blik in de richting van de barman. ‘De sukkel werd ensorceré, behekst…’ Hij sloeg het laatste restje van zijn derde glas gin achterover. ‘Dat is mijn mening althans.’
Even was het alsof er vanuit de vele, donkere hoeken van de schaars verlichte kroeg boosaardige wezens naar me grijnsden, en ik ervoer het begin van een rilling. Het woord “behekst” had onder het dichte lover van de Tanzaniaanse jungle een heel andere betekenis dan een paar duizend mijl naar het noorden. Alleen de onnozele toeristen lachten erom, tenminste zolang ze de betrekkelijke veiligheid van hun hotel of hun fotosafaribusje niet verlieten.
Ik gebaarde met mijn glas naar Mozazu. ‘Ik wil echt graag het hele verhaal horen.’
‘Ja, dat zal wel…’ Maarssen zweeg tot de barman onze glazen opnieuw gevuld had. Daarna vroeg hij somber: ‘Bent u er zeker van dat u geen journalist bent?’
Ik voelde me opgelaten onder de starende blik uit zijn waterachtige, gele ogen. Een beetje ongeduldig vroeg ik: ‘Wat maakt het eigenlijk uit?’ De jungle gonsde immers van de sterke verhalen.
Maarssen wendde de blik af. ‘Het is alleen maar zo…’ Hij pakte zijn glas en nipte ervan als om te proeven of het wel dezelfde gin was als voorheen. ‘…dat ik iedere keer het gevoel heb dat ik het eigenlijk niet zou mogen doorvertellen, dat ik het niet eens zou mogen weten.’
‘Heeft uw broer dat gevoel ook?’
‘Mijn broer is dood.’
De boosaardige monstertjes in hun donkere hoeken lonkten naar me. ‘Dat spijt me,’ zei ik.
‘Ach, Frank was een ouwe zak, misschien was hij wel gewoon versleten. Er sterven hopen mensen aan een hartaanval, zeker in dit rotklimaat. En dokters vreten en zuipen er ook maar op los, net zo goed als iedereen.’
Ik kreeg het idee dat Maarssen niet zo’n hoge pet op had van wijlen zijn broer.
‘Nou goed dan, hier komt het verhaal van Chalélé, de Mau-Maru tovenares,’ zei Maarssen berustend. Hij duwde het boek opzij dat hij had zitten lezen. Het was een beduimelde pocketuitgave van De reïncarnatie van Peter Proust. ‘Een zekere Freddie - zijn achternaam weet ik niet eens - maakte samen met een stelletje andere rijkgeboren nietsnutten een voettocht door de jungle. Ingericht door een van die touroperators die rijk worden van zulke clowns. Slapen in eenpersoonstentjes, wassen wanneer je toevallig een plas water vindt, dagtochten in de stomende hitte, opgevreten worden door het ongedierte, geen contact met de beschaafde wereld, dat soort lol. Dat geeft ze aanzien bij de vrienden thuis die niet zoveel lef hebben, of die niet zo stom zijn. Hun twee inlandse gidsen liepen al na een paar dagen verloren. Het waren natuurlijk stadsjongens die een grijpstuiver probeerden te vangen en die al net zo veel benul hadden van de wildernis als die bleke stommelingen. Onze helden dachten dat het zou helpen als ze hun gidsen eens een keertje goed lens sloegen, waarop die knapen er prompt vandoor gingen. Er zijn geen zwarten meer zoals vroeger.’
Maarssen keek afkeurend alsof hij niet van zijn eigen sarcasme hield, en dronk van zijn gin. De vingers van zijn andere hand streelden dwangmatig over het omslag van het boek op de tafel.
‘Nadat ze een aantal dagen zonder hun gidsen rondgedwaald hadden, kwamen ze meer dood dan levend bij een dorp aan. Puur geluk, want er zijn daarbuiten niet zoveel dorpen als je zou denken.’ Maarssen maakte een vaag gebaar in de richting van de deur, als om aan te tonen wat hij met “daarbuiten” bedoelde. ‘De dorpelingen waren vriendelijk en onze dappere expeditie werd gastvrij onthaald, ook al was het stamhoofd de enige die drie woorden Frans verstond. Het waren de Mau-Maru’s, vrij aardige mensen met weinig belangstelling voor de rest van de wereld. Wel zijn sommige van hun gewoonten wat minder aardig. Zo verwachten ze van hun vrouwen dat die zichzelf ombrengen als hun man hen in de steek laat. Ergens aan de rand van hun dorp staat een stellage waarin een soort machete gevat zit. Het lemmet is vlijmscherp en ze kunnen het regelen op keelhoogte. Het is de bedoeling dat het slachtoffer zichzelf probeert te onthoofden door er met grote snelheid tegenaan te rennen. Als dat lukt wordt ze in een nieuw en beter leven met haar man herenigd.’ Maarssens blik gleed naar het boek op de tafel. ‘De Mau-Maru’s geloven dus in een soort reïncarnatie, al hebben ze vast nog nooit van dat woord gehoord. Dit boek is nep, een soort detectiveverhaaltje…’ Hij nam een lange teug van zijn rum. ‘Een nek is taaier dan je denkt, en volgens Frank was het zo goed als onmogelijk dat het zo’n Mau-Maru vrouw zou lukken zichzelf te onthoofden, hoe hard ze ook rende. Het probleem zouden de nekwervels zijn die-’
Ik stak afwerend een hand op. ‘Laat maar zitten,’ zei ik haastig.
Maarssen schokschouderde onverschillig. ‘Enfin, om met mijn verhaal verder te gaan: gastvrij als ze waren, zorgden die dorpelingen ervoor dat aan alle behoeften van hun blanke gasten voldaan werd.’ Hij keek me even zwijgend aan als om na te gaan of ik wel begrepen had wat hij bedoelde. ‘Aan alle behoeften,’ benadrukte hij ten overvloede. ‘En daarmee begon de ellende voor Freddie. Hij had de pech dat hij een meisje kreeg met net iets te veel temperament. Misschien hadden ze haar wel opzettelijk op hem losgelaten, ik neem aan dat die lui ook wel eens lol willen hebben. Daar komt nog bij dat die kinderen zich stoned zuipen aan een of andere liefdesdrank voor ze eraan beginnen, zodat ze helemáál uit hun bol gaan. Enfin, midden in de nacht werd het dorp opgeschrikt door een verschrikkelijk gebrul. Iedereen stormde naar buiten met het idee dat er iemand door een wild beest aangevallen was of zo.’
Maarssen onderbrak zijn verhaal om van zijn glas te drinken. ‘En?’ vroeg ik ongeduldig.
‘Freddie lag bij het vuur op de grond te kronkelen en te gillen. Hij had geen kleren aan en de anderen zagen dat hij van onderen helemaal onder het bloed zat.’
Maarssen pauzeerde opnieuw, maar ik zweeg omdat ik een beetje misselijk werd van wat mijn verbeelding me voor ogen toverde.
‘Die hete bliksem had zijn ding er haast helemaal afgebeten,’ ging Maarssen verder. ‘Het bloed spoot eruit.’ Hij keek me even aan met een blik van “je hebt erom gevraagd”. ‘En toen kwam Chalélé in beeld. Chalélé was de tovenares van de stam.’
Ik probeerde het verdere verloop te raden, hoe Freddie helemaal ontmand werd en zo, maar er klopte iets niet. Onzeker vroeg ik: ‘Was Freddie dan een halfbloed?’
Maarssen schudde het hoofd, een beetje ongeduldig alsof hij dat een stomme vraag vond. ‘Sommige van die toverdokters kennen wel degelijk hun zaakjes, en Chalélé was er zo een. Freddie genas op haast miraculeuze manier, en na een paar dagen was hij zelfs al zo ver in orde dat hij oog begon te krijgen voor de opmerkelijke schoonheid van zijn tovenares.’ Maarssen keek even dromerig. ‘Er zitten werkelijk prachtexemplaren onder die zwarte vrouwen…’
Ik dacht aan de fraaie mulat, daarstraks aan de bar, en probeerde opnieuw een verband te leggen. Het lukte nog steeds niet.
‘Chalélé had alles om een slappe figuur als Freddie aan het stomen te krijgen, en dat deed hij ook. Maar ze bleef ongevoelig voor zijn avances, en wat doet zo’n nietsnut dan die z’n hele leven lang al gewend is altijd z’n zin te krijgen?’
‘Hij verkrachtte haar,’ stelde ik vast.
Maarssen knikte. ‘Waarschijnlijk was hij te stom om te snappen dat een dorpstovenares iets helemaal anders is dan zo’n meisje dat ze je daar uit gastvrijheid voor een nacht in bruikleen geven. Maar zoals gezegd zijn de Mau-Maru’s aardige lui, ze joegen hun blanke gasten alleen maar het dorp uit in plaats van soep te koken van hun ingewanden. Ze wezen ze zelfs de richting waarin Arusha lag.’
Maarssen maakte zijn glas leeg en ik wenkte de barman terwijl ik op het vervolg van het verhaal wachtte. Ik had het opgegeven te proberen te voorzien hoe het verder zou gaan.
‘De bleekneuzen hadden meer geluk dan ze verdienden, en ze geraakten levend uit de jungle, waarna ze het eerste het beste vliegtuig naar Europa namen. De enige die niet meevloog was Freddie. Hij had te veel tijd gehad om na te denken, en denken is niet goed voor zo’n knaap. Hij was tot de conclusie gekomen dat hij niet alleen maar belust was geweest op de ebbenhouten billen van Chalélé, maar dat hij echt verliefd was op haar. Dat zijn leven zonder haar geen zin meer had en al die andere nonsens die je klieren je in zo’n situatie aanpraten. Hij had het zo erg te pakken dat hij er zelfs toe bereid was om bij de Mau-Maru’s te gaan leven. Nou ja, niets anders bezitten dan een lemen dak boven je hoofd kan ook zijn charmes hebben voor iemand die verder álles al gehad heeft.’
‘Er worden wel dwazere dingen gedaan om de gunsten van een vrouw,’ merkte ik op.
Maarssen schokschouderde op een manier alsof hij daar boven stond. ‘Enfin, hij huurde een echte gids en trok opnieuw de jungle in naar de Mau-Maru’s. Ze ontvingen hem echter lang niet zo vriendelijk als de eerste keer, hij mocht zelfs het dorp niet in. Ze lieten hem een etmaal aan de rand van de jungle wachten, tot het stamhoofd hem eindelijk kwam vertellen dat Chalélé dood was. Kort na Freddie’s vertrek was ze ziek geworden en ze had zichzelf niet kunnen genezen. Volgens Frank had Freddie haar met een virus opgezadeld waartegen ze niet bestand geweest was, dat gebeurt wel vaker bij dergelijke contacten.’
‘Arme Chalélé,’ zei ik. Freddies gevoelens lieten me nogal koud, ik had het niet zo begrepen op verkrachters.
Maarssen scheen er een andere mening op na te houden. ‘Arme Freddie,’ zei hij. ‘Want toen zei het stamhoofd iets vreemds, hij zei dat Chalélé geweten had dat Freddie zou weerkeren naar het dorp, en ze had een brouwsel gemaakt waarmee hij zichzelf van zijn liefde voor haar zou kunnen bevrijden. Hij moest het spul deels uitdrinken en deels op zijn geslachtsdelen smeren. De Mau-Maru’s schijnen te weten dat de liefde door een ander orgaan gedirigeerd wordt dan door het hart.’
Ik kreeg even een visioen van bonbondozen op Sint-Valentijnsdag, in de vorm van een penis. Alles welbeschouwd was een levend hart veel afstotelijker. Onze cultuur zit vreemd in elkaar.
Maarssen ging verder: ‘Een zwaar aangeslagen Freddie nam het medicijn mee naar huis. Een normale vent zou naar de fles grijpen, maar Freddie was ver genoeg heen om het brouwsel van zijn aanbedene te gebruiken.’
Er kwamen een paar haartjes overeind in mijn nek. De monstertjes in de donkere hoeken schenen hun adem in te houden in opgewonden verwachting. ‘Vergif?’ vroeg ik.‘Helse pijnen?’
Maarssen schudde het hoofd, opnieuw een beetje ongeduldig. ‘Zo simpel lost de jungle zijn problemen niet op. Frank heeft geprobeerd een restje van het spul te laten analyseren, maar het lab hier in Arusha is te primitief voor het fijnere werk. Ze vonden alleen maar sporen van het gif van de bufo marinus, een soort reuzenpad, van zaden van de tchatchaboom en van de kriebelerwt, en huiddeeltjes van een boomkikvors. Daarnaast zaten er nogal wat bacteriën in die voornamelijk in de menselijke vagina voorkomen, plus een heleboel chemisch inerte stoffen waar het lab geen raad mee wist. De analist van dienst zei dat het spul hem deed denken aan iets dat uit een vier jaar oud graf bijeen geschraapt was.’
‘En dat goot Freddie door zijn keelgat?’ Ik wist al dat ik die avond niet meer zou eten.
Maarssen keek me aan met zijn waterige ogen. ‘U zei het daarnet al zelf, sommige idioten doen de meest dwaze dingen om een vrouw.’
Ik zakte onderuit op mijn stoel en blies lucht uit. ‘Vertel verder,’ verzocht ik.
‘Freddie was een week terug in Arusha, toen Frank voor het eerst bij de gebeurtenissen betrokken raakte. Ze hadden Freddie bewusteloos gevonden in zijn badkamer en een dokter laten halen.’
Maarssen wachtte kennelijk tot in ongeduldig zou worden, maar ik liet me niet meer vangen.
‘Het was afschuwelijk,’ zei Maarssen en er klonk echt afschuw in zijn stem door. Toen Frank me later het verhaal vertelde, werd ik er gelijk ziek van, en ik kan toch wel wat hebben. Freddie had het mengsel van Chalélé gebruikt zoals hem opgedragen was. Eerst merkte hij geen enkel effect, maar na twee dagen kreeg hij moeilijkheden met plassen. Tegen Frank zei hij achteraf dat was ‘alsof ze hem dichtknepen’. Alleen door heel hard te persen kon hij zijn blaas nog leeg krijgen. En toen, na zowat een week, gebeurde het…’
Maarssen zweeg en keek me aan, maar ik gaf geen krimp.
‘Freddie perste en perste, en toen…’ Maarssen krabde even achter zijn rechteroor en trok een afkerig gezicht. ‘…toen vielen zijn geslachtsdelen opeens gewoon uit elkaar. De hele handel verging als het ware tot stof en brokjes, zo’n beetje als compost. Natuurlijk was Freddie van zijn stokje gegaan, je zou om minder.’
Ik slikte en ademde zo diep mogelijk. Ze hadden me geleerd dat je hiermee soms een neiging tot kotsen kon beheersen.
‘In het ziekenhuis ontdekte Frank tot zijn verbijstering dat er onder Freddies ‘verwelkte’ penis, zo noemde hij het, een rudimentaire vagina zat. Freddie was bezig daar vanonder een vrouw te worden, voor de volle honderd procent.’
Mijn maag bleef opspelen. Het kwam geen moment in me op dat het hele verhaal wel eens een wansmakelijke grap had kunnen zijn.
‘En het was nog niet voorbij,’ ging Maarssen genadeloos verder. ‘Freddie ontwikkelde in snel tempo borsten, zijn lichaamsbeharing verdween en zijn baard hield op met groeien. De laatste fase van de metamorfose vroeg wat meer tijd. Het duurde weken eer zijn huid donker werd en hij de trekken van een negroïde vrouw gekregen had.
Ik deed een zwakke poging om te spotten: ‘En toen geraakte hij in verwachting, neem ik aan?’
Maarssen scheen me niet gehoord te hebben, of hij deed alsof. ‘Chalélé had wraak genomen,’ zei hij voor zich uit. ‘De wraak van een toverdokteres…’
Ik probeerde niet te letten op de demonen in hun donkere nissen die me nu openlijk uitlachten en obscene gebaren maakten. ‘Was er dan echt geen andere verklaring mogelijk? Ik bedoel, er lopen wel meer mannen rond in een aantrekkelijk vrouwenlichaam…’ Ik zweeg toen ik besefte waar ik me bevond, op een boogscheut van de zwoele waanzin van de jungle, waar rationele verklaringen de neiging hadden om absurd te klinken.
Maarssen zei: ‘Wanneer je ouder wordt, ga je beseffen dat je maar beter de dingen kunt aanvaarden zoals ze zijn, in plaats van naar een uitleg te zoeken.’ Hij dronk zijn zesde of zevende glas gin leeg, ik was de tel kwijtgeraakt. ‘Niemand hier heeft die Chalélé ooit gezien, althans niet de echte.’
Mijn blik werd weer naar het boek op de tafel getrokken. ‘Reïncarnatie?’
Maarssen haalde eens te meer de schouders op. ‘Zeker niet in de zin zoals de sjiieten het voor ogen hebben. Hou het maar gewoon bij hekserij, dat is het meest simpele.’
‘Dat is geen verklaring.’
‘Precies,’ zei Maarssen met iets van zelfgenoegzaamheid.
Huiverig zei ik: ‘Ik heb haar aangesproken!’
‘Ik zou er maar niet over tobben,’ raadde Maarssen me aan. ‘Ga naar huis en schrijf er een stukje over voor in de komkommertijd, het hoeven niet altijd ufo’s te zijn.’ Er lag geen spoor van spot in zijn ogen.
Voorlopig schreef ik er geen stukje over. En ik bleef er over tobben, tot ik een paar weken later Maarssen opnieuw ontmoette in de club.
Hij zat aan hetzelfde tafeltje een boek te lezen, en Mozazu stond op zijn gewone plekje achter de bar in het niets te staren. Waarschijnlijk waren de duiveltjes in de donkere hoeken er ook nog, maar die hielden zich voorlopig schuil.
Ik bestelde twee glazen gin met veel ijs en ging bij Maarssen zitten. Hij las nog altijd Peter Proust, zag ik. Misschien was hij het boek uit het hoofd aan het leren. Hij accepteerde het drankje, klapte het boek dicht en keek me afwachtend aan.
‘Ik vertrek binnenkort naar huis,’ kondigde ik aan. ‘Ik dacht, ik ga nog eens gedag zeggen.’
‘Iemand die trakteert is altijd welkom,’ antwoordde Maarssen.
Ik keek steels naar de linkerhoek van de bar. ‘Heeft u Chalé… Freddie nog gezien?’
Maarssen keek verbaasd. Heeft u het dan niet gehoord? Iedereen in Arusha praat erover!
De hinderlijke kriebel in mijn nekharen was er opeens weer. ‘Ik ben net terug uit Mombasa, ik loop een paar dagen achter op de plaatselijke roddels.’ Ik keek Maarssen gespannen aan. ‘Wat is er gebeurd?’
‘Freddie is dood.’
‘O!’ was alles wat ik wist te zeggen.
‘Hij maakte er een eind aan. Misschien waren er wel krachten aan het werk die hem dwongen er een eind aan te maken, wie zal het zeggen?’ Maarssen leek zoals gewoonlijk niet naar een verklaring te willen gissen.
De kriebel in mijn nek groeide uit tot een heuse huivering. Opeens waren de monstertjes er weer en ze grijnsden boosaardig. ‘Hoe is het gebeurd?’ Ik staarde Maarssen in bange verwachting aan.
‘Hij deed het met een gestolen motorfiets.’ Maarssen dronk zijn glas helemaal leeg voor hij verder ging: ‘Hij spande een stalen kabeltje tussen twee bomen, op keelhoogte…’ Het lege glas sloeg met een klap op de houten tafel en ik veerde op. ‘Als het geloof van de Mau-Maru’s klopt, zal hij inmiddels een nieuw en beter leven met zijn geliefde begonnen zijn.’
Zomaar een verhaal, dacht ik de volgende dag terwijl de jetmotoren van het vliegtuig zwoegden om hun last te ontrukken aan de eeuwige zuigkracht van het Afrikaanse continent. Ik staarde door het bekraste raampje naar de wegzakkende, donkere jungle.
‘Wilt u wat drinken, meneer?’
De stem van de stewardess had dezelfde kleur als de jungle. De jonge vrouw was zwart, ze had geheimzinnige poelen van ogen en prachtige witte tanden en ze glimlachte uitnodigend.
Met geweld onderdrukte ik het plots opkomende verlangen. ‘Geef maar wat,’ zei ik. ‘Alles is goed, als het maar geen gin is.’
Toen ze zich voorover boog om het glas op mijn tafeltje te zetten, zag ik het fijne, horizontale litteken op haar keel.
‘Voelt u zich niet goed, meneer?’ De zwarte godin keek me bezorgd aan.
Ik rukte mijn blik los van de hare. ‘Het gaat wel,’ mompelde ik.
Ik wist al dat ik er in de komende weken en maanden weer een nachtmerrie bij zou hebben.
‘Mag er met u gepraat worden, of wordt u liever met rust gelaten?’
Dat had ik altijd een handig openingszinnetje gevonden. Het gaf ze de kans om je wandelen te sturen zonder onvriendelijk te doen en zonder dat je er je gezicht bij verloor.
De mulat zag er van dichtbij nog fraaier uit dan van ver. Maar vriendelijk was ze niet, ze keek niet eens op. ‘Laat me met rust,’ zei ze met een lage keelstem.
Ze had voor zich uit gepraat en ik hoopte nog dat ik haar niet goed begrepen had. Naar haar lege glas wijzend probeerde ik het nog eens: ‘Mag ik u iets-’
Ze gleed zo bruusk van haar kruk dat die omviel, keek me één ogenblik met een nijdige blik uit haar grote, donkere ogen aan en beende vervolgens met driftige stappen naar buiten, de gloeiende zon in.
Ik keek onthutst naar de zwarte barman die knikte alsof hij dit soort scènes normaal vond. Gelukkig grijnsde hij er niet bij, ik haat het als die inheemsen je uitlachen. ‘Foute boel,’ zei hij ernstig.
Ik bestelde rum. ‘Wat mankeert die dame?’
‘Dat ze een meneer is.’ Mozazu hield zijn te grote en te witte tanden nog altijd bedekt.
Afkeer verdrong de verbazing. ‘Een vent? Die stoot?’
‘Triest verhaal,’ zei Mozazu in zijn wat onzekere Frans. Hij wees met het borrelglaasje dat hij stond op te poetsen naar een niet meer zo jonge, rosharige blanke die alleen aan een tafeltje een boek zat te lezen. ‘Meneer Maarssen kan er u alles over vertellen. Triest verhaal,’ herhaalde hij.
Maarssen leek eerst niet geneigd om mijn plots ontstane nieuwsgierigheid te bevredigen, maar toen ik hem verzekerd had dat ik geen journalist was (ik kan goed liegen), en na drie glazen pure gin begon hij bij te draaien.
‘Geen mens gelooft het, en dat is een van de redenen waarom ik het verhaal niet graag vertel,’ legde hij uit.
‘Ik kijk niet zo gauw meer op van een vreemd verhaal,’ antwoordde ik naar waarheid. ‘Ik kom wel eens vaker in Afrika, moet u weten.’ Ik blikte even naar de barman die met droeve ogen voor zich uit stond te staren achter zijn nu verlaten bar. Ik vroeg me af waar zo’n man allemaal aan dacht tijdens zijn lege momenten. Nog altijd ongelovig, vroeg ik: ‘Was dat prachtige stuk nou echt een vent?’
‘Gewéést,’ antwoordde Maarssen. ‘Mijn broer heeft het allemaal van nabij meegemaakt. Hij is arts, moet u weten.’
‘O, gewoon een transseksueel, dus?’ Ik ervoer iets van teleurstelling.
‘Zo zou je het kunnen noemen, ja.’ Maarssen keek zo ernstig als Mozazu, en hij had al net zulke trieste ogen. ‘Als u dat “gewoon” eraf laat.’ Hij wierp eveneens een blik in de richting van de barman. ‘De sukkel werd ensorceré, behekst…’ Hij sloeg het laatste restje van zijn derde glas gin achterover. ‘Dat is mijn mening althans.’
Even was het alsof er vanuit de vele, donkere hoeken van de schaars verlichte kroeg boosaardige wezens naar me grijnsden, en ik ervoer het begin van een rilling. Het woord “behekst” had onder het dichte lover van de Tanzaniaanse jungle een heel andere betekenis dan een paar duizend mijl naar het noorden. Alleen de onnozele toeristen lachten erom, tenminste zolang ze de betrekkelijke veiligheid van hun hotel of hun fotosafaribusje niet verlieten.
Ik gebaarde met mijn glas naar Mozazu. ‘Ik wil echt graag het hele verhaal horen.’
‘Ja, dat zal wel…’ Maarssen zweeg tot de barman onze glazen opnieuw gevuld had. Daarna vroeg hij somber: ‘Bent u er zeker van dat u geen journalist bent?’
Ik voelde me opgelaten onder de starende blik uit zijn waterachtige, gele ogen. Een beetje ongeduldig vroeg ik: ‘Wat maakt het eigenlijk uit?’ De jungle gonsde immers van de sterke verhalen.
Maarssen wendde de blik af. ‘Het is alleen maar zo…’ Hij pakte zijn glas en nipte ervan als om te proeven of het wel dezelfde gin was als voorheen. ‘…dat ik iedere keer het gevoel heb dat ik het eigenlijk niet zou mogen doorvertellen, dat ik het niet eens zou mogen weten.’
‘Heeft uw broer dat gevoel ook?’
‘Mijn broer is dood.’
De boosaardige monstertjes in hun donkere hoeken lonkten naar me. ‘Dat spijt me,’ zei ik.
‘Ach, Frank was een ouwe zak, misschien was hij wel gewoon versleten. Er sterven hopen mensen aan een hartaanval, zeker in dit rotklimaat. En dokters vreten en zuipen er ook maar op los, net zo goed als iedereen.’
Ik kreeg het idee dat Maarssen niet zo’n hoge pet op had van wijlen zijn broer.
‘Nou goed dan, hier komt het verhaal van Chalélé, de Mau-Maru tovenares,’ zei Maarssen berustend. Hij duwde het boek opzij dat hij had zitten lezen. Het was een beduimelde pocketuitgave van De reïncarnatie van Peter Proust. ‘Een zekere Freddie - zijn achternaam weet ik niet eens - maakte samen met een stelletje andere rijkgeboren nietsnutten een voettocht door de jungle. Ingericht door een van die touroperators die rijk worden van zulke clowns. Slapen in eenpersoonstentjes, wassen wanneer je toevallig een plas water vindt, dagtochten in de stomende hitte, opgevreten worden door het ongedierte, geen contact met de beschaafde wereld, dat soort lol. Dat geeft ze aanzien bij de vrienden thuis die niet zoveel lef hebben, of die niet zo stom zijn. Hun twee inlandse gidsen liepen al na een paar dagen verloren. Het waren natuurlijk stadsjongens die een grijpstuiver probeerden te vangen en die al net zo veel benul hadden van de wildernis als die bleke stommelingen. Onze helden dachten dat het zou helpen als ze hun gidsen eens een keertje goed lens sloegen, waarop die knapen er prompt vandoor gingen. Er zijn geen zwarten meer zoals vroeger.’
Maarssen keek afkeurend alsof hij niet van zijn eigen sarcasme hield, en dronk van zijn gin. De vingers van zijn andere hand streelden dwangmatig over het omslag van het boek op de tafel.
‘Nadat ze een aantal dagen zonder hun gidsen rondgedwaald hadden, kwamen ze meer dood dan levend bij een dorp aan. Puur geluk, want er zijn daarbuiten niet zoveel dorpen als je zou denken.’ Maarssen maakte een vaag gebaar in de richting van de deur, als om aan te tonen wat hij met “daarbuiten” bedoelde. ‘De dorpelingen waren vriendelijk en onze dappere expeditie werd gastvrij onthaald, ook al was het stamhoofd de enige die drie woorden Frans verstond. Het waren de Mau-Maru’s, vrij aardige mensen met weinig belangstelling voor de rest van de wereld. Wel zijn sommige van hun gewoonten wat minder aardig. Zo verwachten ze van hun vrouwen dat die zichzelf ombrengen als hun man hen in de steek laat. Ergens aan de rand van hun dorp staat een stellage waarin een soort machete gevat zit. Het lemmet is vlijmscherp en ze kunnen het regelen op keelhoogte. Het is de bedoeling dat het slachtoffer zichzelf probeert te onthoofden door er met grote snelheid tegenaan te rennen. Als dat lukt wordt ze in een nieuw en beter leven met haar man herenigd.’ Maarssens blik gleed naar het boek op de tafel. ‘De Mau-Maru’s geloven dus in een soort reïncarnatie, al hebben ze vast nog nooit van dat woord gehoord. Dit boek is nep, een soort detectiveverhaaltje…’ Hij nam een lange teug van zijn rum. ‘Een nek is taaier dan je denkt, en volgens Frank was het zo goed als onmogelijk dat het zo’n Mau-Maru vrouw zou lukken zichzelf te onthoofden, hoe hard ze ook rende. Het probleem zouden de nekwervels zijn die-’
Ik stak afwerend een hand op. ‘Laat maar zitten,’ zei ik haastig.
Maarssen schokschouderde onverschillig. ‘Enfin, om met mijn verhaal verder te gaan: gastvrij als ze waren, zorgden die dorpelingen ervoor dat aan alle behoeften van hun blanke gasten voldaan werd.’ Hij keek me even zwijgend aan als om na te gaan of ik wel begrepen had wat hij bedoelde. ‘Aan alle behoeften,’ benadrukte hij ten overvloede. ‘En daarmee begon de ellende voor Freddie. Hij had de pech dat hij een meisje kreeg met net iets te veel temperament. Misschien hadden ze haar wel opzettelijk op hem losgelaten, ik neem aan dat die lui ook wel eens lol willen hebben. Daar komt nog bij dat die kinderen zich stoned zuipen aan een of andere liefdesdrank voor ze eraan beginnen, zodat ze helemáál uit hun bol gaan. Enfin, midden in de nacht werd het dorp opgeschrikt door een verschrikkelijk gebrul. Iedereen stormde naar buiten met het idee dat er iemand door een wild beest aangevallen was of zo.’
Maarssen onderbrak zijn verhaal om van zijn glas te drinken. ‘En?’ vroeg ik ongeduldig.
‘Freddie lag bij het vuur op de grond te kronkelen en te gillen. Hij had geen kleren aan en de anderen zagen dat hij van onderen helemaal onder het bloed zat.’
Maarssen pauzeerde opnieuw, maar ik zweeg omdat ik een beetje misselijk werd van wat mijn verbeelding me voor ogen toverde.
‘Die hete bliksem had zijn ding er haast helemaal afgebeten,’ ging Maarssen verder. ‘Het bloed spoot eruit.’ Hij keek me even aan met een blik van “je hebt erom gevraagd”. ‘En toen kwam Chalélé in beeld. Chalélé was de tovenares van de stam.’
Ik probeerde het verdere verloop te raden, hoe Freddie helemaal ontmand werd en zo, maar er klopte iets niet. Onzeker vroeg ik: ‘Was Freddie dan een halfbloed?’
Maarssen schudde het hoofd, een beetje ongeduldig alsof hij dat een stomme vraag vond. ‘Sommige van die toverdokters kennen wel degelijk hun zaakjes, en Chalélé was er zo een. Freddie genas op haast miraculeuze manier, en na een paar dagen was hij zelfs al zo ver in orde dat hij oog begon te krijgen voor de opmerkelijke schoonheid van zijn tovenares.’ Maarssen keek even dromerig. ‘Er zitten werkelijk prachtexemplaren onder die zwarte vrouwen…’
Ik dacht aan de fraaie mulat, daarstraks aan de bar, en probeerde opnieuw een verband te leggen. Het lukte nog steeds niet.
‘Chalélé had alles om een slappe figuur als Freddie aan het stomen te krijgen, en dat deed hij ook. Maar ze bleef ongevoelig voor zijn avances, en wat doet zo’n nietsnut dan die z’n hele leven lang al gewend is altijd z’n zin te krijgen?’
‘Hij verkrachtte haar,’ stelde ik vast.
Maarssen knikte. ‘Waarschijnlijk was hij te stom om te snappen dat een dorpstovenares iets helemaal anders is dan zo’n meisje dat ze je daar uit gastvrijheid voor een nacht in bruikleen geven. Maar zoals gezegd zijn de Mau-Maru’s aardige lui, ze joegen hun blanke gasten alleen maar het dorp uit in plaats van soep te koken van hun ingewanden. Ze wezen ze zelfs de richting waarin Arusha lag.’
Maarssen maakte zijn glas leeg en ik wenkte de barman terwijl ik op het vervolg van het verhaal wachtte. Ik had het opgegeven te proberen te voorzien hoe het verder zou gaan.
‘De bleekneuzen hadden meer geluk dan ze verdienden, en ze geraakten levend uit de jungle, waarna ze het eerste het beste vliegtuig naar Europa namen. De enige die niet meevloog was Freddie. Hij had te veel tijd gehad om na te denken, en denken is niet goed voor zo’n knaap. Hij was tot de conclusie gekomen dat hij niet alleen maar belust was geweest op de ebbenhouten billen van Chalélé, maar dat hij echt verliefd was op haar. Dat zijn leven zonder haar geen zin meer had en al die andere nonsens die je klieren je in zo’n situatie aanpraten. Hij had het zo erg te pakken dat hij er zelfs toe bereid was om bij de Mau-Maru’s te gaan leven. Nou ja, niets anders bezitten dan een lemen dak boven je hoofd kan ook zijn charmes hebben voor iemand die verder álles al gehad heeft.’
‘Er worden wel dwazere dingen gedaan om de gunsten van een vrouw,’ merkte ik op.
Maarssen schokschouderde op een manier alsof hij daar boven stond. ‘Enfin, hij huurde een echte gids en trok opnieuw de jungle in naar de Mau-Maru’s. Ze ontvingen hem echter lang niet zo vriendelijk als de eerste keer, hij mocht zelfs het dorp niet in. Ze lieten hem een etmaal aan de rand van de jungle wachten, tot het stamhoofd hem eindelijk kwam vertellen dat Chalélé dood was. Kort na Freddie’s vertrek was ze ziek geworden en ze had zichzelf niet kunnen genezen. Volgens Frank had Freddie haar met een virus opgezadeld waartegen ze niet bestand geweest was, dat gebeurt wel vaker bij dergelijke contacten.’
‘Arme Chalélé,’ zei ik. Freddies gevoelens lieten me nogal koud, ik had het niet zo begrepen op verkrachters.
Maarssen scheen er een andere mening op na te houden. ‘Arme Freddie,’ zei hij. ‘Want toen zei het stamhoofd iets vreemds, hij zei dat Chalélé geweten had dat Freddie zou weerkeren naar het dorp, en ze had een brouwsel gemaakt waarmee hij zichzelf van zijn liefde voor haar zou kunnen bevrijden. Hij moest het spul deels uitdrinken en deels op zijn geslachtsdelen smeren. De Mau-Maru’s schijnen te weten dat de liefde door een ander orgaan gedirigeerd wordt dan door het hart.’
Ik kreeg even een visioen van bonbondozen op Sint-Valentijnsdag, in de vorm van een penis. Alles welbeschouwd was een levend hart veel afstotelijker. Onze cultuur zit vreemd in elkaar.
Maarssen ging verder: ‘Een zwaar aangeslagen Freddie nam het medicijn mee naar huis. Een normale vent zou naar de fles grijpen, maar Freddie was ver genoeg heen om het brouwsel van zijn aanbedene te gebruiken.’
Er kwamen een paar haartjes overeind in mijn nek. De monstertjes in de donkere hoeken schenen hun adem in te houden in opgewonden verwachting. ‘Vergif?’ vroeg ik.‘Helse pijnen?’
Maarssen schudde het hoofd, opnieuw een beetje ongeduldig. ‘Zo simpel lost de jungle zijn problemen niet op. Frank heeft geprobeerd een restje van het spul te laten analyseren, maar het lab hier in Arusha is te primitief voor het fijnere werk. Ze vonden alleen maar sporen van het gif van de bufo marinus, een soort reuzenpad, van zaden van de tchatchaboom en van de kriebelerwt, en huiddeeltjes van een boomkikvors. Daarnaast zaten er nogal wat bacteriën in die voornamelijk in de menselijke vagina voorkomen, plus een heleboel chemisch inerte stoffen waar het lab geen raad mee wist. De analist van dienst zei dat het spul hem deed denken aan iets dat uit een vier jaar oud graf bijeen geschraapt was.’
‘En dat goot Freddie door zijn keelgat?’ Ik wist al dat ik die avond niet meer zou eten.
Maarssen keek me aan met zijn waterige ogen. ‘U zei het daarnet al zelf, sommige idioten doen de meest dwaze dingen om een vrouw.’
Ik zakte onderuit op mijn stoel en blies lucht uit. ‘Vertel verder,’ verzocht ik.
‘Freddie was een week terug in Arusha, toen Frank voor het eerst bij de gebeurtenissen betrokken raakte. Ze hadden Freddie bewusteloos gevonden in zijn badkamer en een dokter laten halen.’
Maarssen wachtte kennelijk tot in ongeduldig zou worden, maar ik liet me niet meer vangen.
‘Het was afschuwelijk,’ zei Maarssen en er klonk echt afschuw in zijn stem door. Toen Frank me later het verhaal vertelde, werd ik er gelijk ziek van, en ik kan toch wel wat hebben. Freddie had het mengsel van Chalélé gebruikt zoals hem opgedragen was. Eerst merkte hij geen enkel effect, maar na twee dagen kreeg hij moeilijkheden met plassen. Tegen Frank zei hij achteraf dat was ‘alsof ze hem dichtknepen’. Alleen door heel hard te persen kon hij zijn blaas nog leeg krijgen. En toen, na zowat een week, gebeurde het…’
Maarssen zweeg en keek me aan, maar ik gaf geen krimp.
‘Freddie perste en perste, en toen…’ Maarssen krabde even achter zijn rechteroor en trok een afkerig gezicht. ‘…toen vielen zijn geslachtsdelen opeens gewoon uit elkaar. De hele handel verging als het ware tot stof en brokjes, zo’n beetje als compost. Natuurlijk was Freddie van zijn stokje gegaan, je zou om minder.’
Ik slikte en ademde zo diep mogelijk. Ze hadden me geleerd dat je hiermee soms een neiging tot kotsen kon beheersen.
‘In het ziekenhuis ontdekte Frank tot zijn verbijstering dat er onder Freddies ‘verwelkte’ penis, zo noemde hij het, een rudimentaire vagina zat. Freddie was bezig daar vanonder een vrouw te worden, voor de volle honderd procent.’
Mijn maag bleef opspelen. Het kwam geen moment in me op dat het hele verhaal wel eens een wansmakelijke grap had kunnen zijn.
‘En het was nog niet voorbij,’ ging Maarssen genadeloos verder. ‘Freddie ontwikkelde in snel tempo borsten, zijn lichaamsbeharing verdween en zijn baard hield op met groeien. De laatste fase van de metamorfose vroeg wat meer tijd. Het duurde weken eer zijn huid donker werd en hij de trekken van een negroïde vrouw gekregen had.
Ik deed een zwakke poging om te spotten: ‘En toen geraakte hij in verwachting, neem ik aan?’
Maarssen scheen me niet gehoord te hebben, of hij deed alsof. ‘Chalélé had wraak genomen,’ zei hij voor zich uit. ‘De wraak van een toverdokteres…’
Ik probeerde niet te letten op de demonen in hun donkere nissen die me nu openlijk uitlachten en obscene gebaren maakten. ‘Was er dan echt geen andere verklaring mogelijk? Ik bedoel, er lopen wel meer mannen rond in een aantrekkelijk vrouwenlichaam…’ Ik zweeg toen ik besefte waar ik me bevond, op een boogscheut van de zwoele waanzin van de jungle, waar rationele verklaringen de neiging hadden om absurd te klinken.
Maarssen zei: ‘Wanneer je ouder wordt, ga je beseffen dat je maar beter de dingen kunt aanvaarden zoals ze zijn, in plaats van naar een uitleg te zoeken.’ Hij dronk zijn zesde of zevende glas gin leeg, ik was de tel kwijtgeraakt. ‘Niemand hier heeft die Chalélé ooit gezien, althans niet de echte.’
Mijn blik werd weer naar het boek op de tafel getrokken. ‘Reïncarnatie?’
Maarssen haalde eens te meer de schouders op. ‘Zeker niet in de zin zoals de sjiieten het voor ogen hebben. Hou het maar gewoon bij hekserij, dat is het meest simpele.’
‘Dat is geen verklaring.’
‘Precies,’ zei Maarssen met iets van zelfgenoegzaamheid.
Huiverig zei ik: ‘Ik heb haar aangesproken!’
‘Ik zou er maar niet over tobben,’ raadde Maarssen me aan. ‘Ga naar huis en schrijf er een stukje over voor in de komkommertijd, het hoeven niet altijd ufo’s te zijn.’ Er lag geen spoor van spot in zijn ogen.
Voorlopig schreef ik er geen stukje over. En ik bleef er over tobben, tot ik een paar weken later Maarssen opnieuw ontmoette in de club.
Hij zat aan hetzelfde tafeltje een boek te lezen, en Mozazu stond op zijn gewone plekje achter de bar in het niets te staren. Waarschijnlijk waren de duiveltjes in de donkere hoeken er ook nog, maar die hielden zich voorlopig schuil.
Ik bestelde twee glazen gin met veel ijs en ging bij Maarssen zitten. Hij las nog altijd Peter Proust, zag ik. Misschien was hij het boek uit het hoofd aan het leren. Hij accepteerde het drankje, klapte het boek dicht en keek me afwachtend aan.
‘Ik vertrek binnenkort naar huis,’ kondigde ik aan. ‘Ik dacht, ik ga nog eens gedag zeggen.’
‘Iemand die trakteert is altijd welkom,’ antwoordde Maarssen.
Ik keek steels naar de linkerhoek van de bar. ‘Heeft u Chalé… Freddie nog gezien?’
Maarssen keek verbaasd. Heeft u het dan niet gehoord? Iedereen in Arusha praat erover!
De hinderlijke kriebel in mijn nekharen was er opeens weer. ‘Ik ben net terug uit Mombasa, ik loop een paar dagen achter op de plaatselijke roddels.’ Ik keek Maarssen gespannen aan. ‘Wat is er gebeurd?’
‘Freddie is dood.’
‘O!’ was alles wat ik wist te zeggen.
‘Hij maakte er een eind aan. Misschien waren er wel krachten aan het werk die hem dwongen er een eind aan te maken, wie zal het zeggen?’ Maarssen leek zoals gewoonlijk niet naar een verklaring te willen gissen.
De kriebel in mijn nek groeide uit tot een heuse huivering. Opeens waren de monstertjes er weer en ze grijnsden boosaardig. ‘Hoe is het gebeurd?’ Ik staarde Maarssen in bange verwachting aan.
‘Hij deed het met een gestolen motorfiets.’ Maarssen dronk zijn glas helemaal leeg voor hij verder ging: ‘Hij spande een stalen kabeltje tussen twee bomen, op keelhoogte…’ Het lege glas sloeg met een klap op de houten tafel en ik veerde op. ‘Als het geloof van de Mau-Maru’s klopt, zal hij inmiddels een nieuw en beter leven met zijn geliefde begonnen zijn.’
Zomaar een verhaal, dacht ik de volgende dag terwijl de jetmotoren van het vliegtuig zwoegden om hun last te ontrukken aan de eeuwige zuigkracht van het Afrikaanse continent. Ik staarde door het bekraste raampje naar de wegzakkende, donkere jungle.
‘Wilt u wat drinken, meneer?’
De stem van de stewardess had dezelfde kleur als de jungle. De jonge vrouw was zwart, ze had geheimzinnige poelen van ogen en prachtige witte tanden en ze glimlachte uitnodigend.
Met geweld onderdrukte ik het plots opkomende verlangen. ‘Geef maar wat,’ zei ik. ‘Alles is goed, als het maar geen gin is.’
Toen ze zich voorover boog om het glas op mijn tafeltje te zetten, zag ik het fijne, horizontale litteken op haar keel.
‘Voelt u zich niet goed, meneer?’ De zwarte godin keek me bezorgd aan.
Ik rukte mijn blik los van de hare. ‘Het gaat wel,’ mompelde ik.
Ik wist al dat ik er in de komende weken en maanden weer een nachtmerrie bij zou hebben.