10:11 uur
Om een lang verhaal kort te maken.
Ik zat met mijn hoofd vast in de muur.
De muur van mijn woonkamer welteverstaan. En geloof me als ik zeg dat ik het niet zelf veroorzaakt heb. Omdat het grootste deel van mijn hoofd naar buiten stak, was ik blij dat het mooi weer was. Zonnig, met slechts hier een daar een pluizig wolkje en de temperatuur viel best mee. Het was wel jammer dat ik, voor het bovengenoemde feit mijn bewegingsvrijheid beperkte, geen zonnebril had opgezet. Mijn gezicht afwenden van de zon was in deze toestand namelijk onmogelijk. Bovendien stond ik in een bijzonder ongemakkelijke houding voorover, waardoor mijn ruggengraat brandde als te heet water uit een opstandige douche. Geen pretje. Dat kan ik je verzekeren!
Ik keek neer op de groene stoep, waar een moeder met een klein snertjong voorbij kwam. Ik haat kinderen en die tussen tien en vijftien jaar in het bijzonder. Zodra hij me in het oog kreeg, begon hij naar me te zwaaien, op die nepvrolijke manier die tegenwoordig zo kenmerkend was. Bijna gaf ik opdracht aan de poten van mijn huis om hem een schop te verkopen, maar aangezien ik in de muur vastzat, vermoedde ik dat ze me zouden negeren.
Het hoorde bij de wereld van vandaag; plastic en metaal aan de macht, dood aan het leven, of iets in die strekking. Naarmate de mensheid meer steunde op kunstmatige intelligentie en hulpstukken, verdween daarmee ook de oprechtheid en eigenlijk de meeste vormen van positieve emoties. Soms wenste ik dat ik me teruggetrokken had op een ver afgelegen stukje land. Een klein dorpje midden in een bos of iets dergelijks. Alleen bestonden dat soort gebieden niet meer. De wereld was overbevolkt, volgebouwd en doordrongen van technologie. Bergen staken kleinzielig af tegenover de wolkenkrabbers, bossen bestonden enkel nog op plaatjes in geschiedenisboeken en woestijnen hadden plaats moeten ruimen voor kunststofsteden en mensenmassa’s. Ik wist dat het anders was geweest want ik had me ooit, tijdens een depressieve periode in mijn leven, verdiept in de geschiedenis van de Aarde. Het boek was vergeeld en viel haast uit elkaar. Niemand nam nog de moeite terug te kijken in de tijd of zelfs om de documenten die deze informatie bevatten op een respectvolle manier te bewaren. We hadden computerschermen in de plaats van papier en we hadden het internet in de plaats van bibliotheken. Het boek dat ik gevonden had op de bruine markt, had weggeborgen gezeten in de kast van een oude platenspeler. Kan je nagaan.
Ik zuchtte diep en tegen beter weten in besloot ik toch maar om hulp te roepen. Een poging om mijn mond te bewegen werd echter verijdeld door die verdomde muur waar mijn kin in vastzat. Daardoor werden mijn vocale mogelijkheden beperkt tot een soort van schreeuwen. Een geluid dat meer weg had van een barende zeehond, dan een fatsoenlijke hulpkreet. De moeder van het zwaaiende ettertje hoorde me niet of deed alsof. Ze stapte samen met het joch in haar blinkende auto en vloog met een zoevend geluid, een meter boven de grond, de straat over, voor de wagen aan hoogte won en de lucht inschoot. Had ik meer verwacht van een samenleving dat verstoken was van empathie? Nee. Ik voelde me vaker dan goed voor me was als een afbrokkelend eiland te midden van een kolkende, verwoestende zee. Toch bleef ik hopen op een minimale verandering of de ontdekking van een zielsgenoot. Maar waarschijnlijker was dat ik de enige mens was die doorhad dat we in snelvaart richting de verdoemenis opgingen. Nu begrijp je meteen mijn eerdere depressieve periode.
Enkele druppels plensden neer op de stoep. Toch nog regen, dacht ik grimmig. Tot ik me realiseerde dat het mijn eigen kwijl was dat uit mijn mondhoeken droop. Voor de zoveelste keer plaatste ik mijn handen tegen de muur en zette af. Tevergeefs. Niet alleen waren mijn handen klam, maar ook mijn voeten gleden weg op het linoleum dat volgens mij in het complot zat. Het begon als een gek op en neer te bewegen, wat het nooit eerder gedaan had.
De situatie zag er meer en meer hopeloos uit. Ik geloofde niet dat het me op eigen kracht zou lukken om los te komen. Ik was aan de genade van haar en de overige inboedel overgeleverd.
Een tweede voorbijganger stak zijn paraplu op toen hij enkele druppels kwijl op zijn hoofd voelde neerkomen. Ik vroeg me af waarom er nog paraplu’s bestonden, behalve als ridicuul modeverschijnsel. Kledij, het belachelijke hoofdkapje dat iedereen tegenwoordig droeg inbegrepen, bestond compleet uit regenafstotende plastic bestanddelen.
Mijn mond voelde inmiddels zo droog aan, dat ik niet meer uit wist te brengen dan een schor ‘Helk, helk’. Dat deed de parapluman alleen maar schichtig omkijken en zijn pas versnellen. Ja, stel je voor dat je iemand zou moeten helpen, mismaakte paspop, schold ik de man in gedachten uit. Een verwensing die niet aankwam, maar mij enigszins voldoening schonk.
Nu mijn laatste beetje hoop op hulp van buitenaf vervlogen was, berustte ik in mijn noodlot en besloot dan maar wat aan sightseeing te doen. Wat moet een man die met zijn kop in de muur vastzit anders? Vanuit mijn ooghoeken nam ik de omgeving in ogenschouw, die ik vanuit dit perspectief nog nooit eerder had gezien. Interessant. De raamloze, bolvormige huizen leken ineens veel groter en de poten langer. Het waren net olijven geprikt op tandenstokers. Ze hadden ieder een andere kleur die naar believen aangepast kon worden door de bewoners, maar meestal door de huizen zelf. De rubberen platanen die de straten flankeerden, wuifden zachtjes heen en weer in de kunstmatige wind. Een wind die , sinds er geen natuurlijke bomen meer bestonden, ook nog eens voorzien werd van de juiste hoeveelheid zuurstof. Een van de platanen vond het blijkbaar tijd om te groeien en zette zijn elektronische draadjes aan om hem een meter hoger te laten rijzen. Jammer genoeg had de plataan die dicht bij me stond daar geen zin in, anders had ik nog enige schaduw gehad. Het was echter aannemelijker dat zij hem dat verboden had. Zo sluw kon ze wel zijn.
Zelfs op deze hoogte was de omgeving geurloos, constateerde ik snuivend. Een geurloze wereld bevolkt door kleurloze figuren. Figuurlijk gesproken dan. En waarom deed ik trouwens zo hypocriet? Nam ik dan geen deel aan de plastic massahysterie? Volgde ik niet braaf de consumptiegolf die opgedrongen werd tot je er helemaal horensdol van werd en toegaf omdat je anders zou bezwijken onder de druk van de omgeving? Ja, dat deed ik en het feit dat ik vastzat in de muur van mijn eigen huis was daar het ultieme voorbeeld van. Kon ik de tijd maar terugdraaien. Dan verbleef ik momenteel nog liever in een houten hut met enkel het comfort van een emmer om mijn behoefte in te doen en een plank dat mijn bed moest voorstellen dan deze hulpeloze situatie. Beter geen luxe dan luxe die je kon aanvallen, daar was ik inmiddels van overtuigd.
Ik richtte mijn blik, waarvan de oogbollen intussen pijnlijk droog aanvoelden, op de overburen. Ik zag dat een oud koppeltje een opening in hun huis maakte en hun camera tevoorschijn haalde. Het ding, dat zonder dat ze het beet hielden voor hen uitzweefde, begon meteen kiekjes van me te nemen. Het slingerde met een overdreven enthousiasme heen en weer.
Snap, snap, snap.
De gezichten van mijn overburen stonden geamuseerd en ze schaamden zich niet in het minst. O, dus wanneer een medemens in een belachelijke en gevaarlijke situatie verzeild zat, konden ze wel een positieve emotie tonen! Gatver! Ik was ervan overtuigd dat de foto’s, nadat ze de ronde van de collega apparaten hadden gedaan, het oude koppeltje vast heel wat zouden opleveren op de roze markt. Dat een procentje van de winst mij niet gegund was mag duidelijk zijn. En het is enkel en alleen omdat ik de rotste niet ben, dat ik toch naar het ramptoeristenkoppeltje geglimlacht zou hebben, als ik gekund had. In plaats daarvan moesten ze zich tevredenstellen met een vriendelijke knipoog. Even oprecht bedoeld als de rest van de maatschappij was.
10:36 uur
Verbeeldde ik het me nu of voelde ik gefriemel aan mijn broek? Ik hield mijn adem in en wachtte gespannen af. Wel verdorie, nu wist ik het zeker! Een koude arm streek langs mijn blote rug en trok de elastieken broeksband omlaag. Niet alleen mijn kwijl, maar ook zweet drupte nu op de stoep. Zo goed en zo kwaad als het ging, draaide ik mijn lijf in bochten. Zonder resultaat. Ik zat letterlijk muurvast, overigens een uitdrukking die voor mij nooit meer dezelfde betekenis zou hebben. De broek, die overduidelijk meewerkte, werd steeds verder naar beneden gesjord. Had ik dat nieuwe wasmiddel met parfumversterkende geur nu maar niet gebruikt! Nee, had ik maar nooit een broek met denkfuncties gekocht! Maar bestonden er dan andere? Vast wel. Ik nam een mentale notitie om, tenminste als ik het er levend vanaf bracht, de bruine markt op te zoeken. Daar kon je nog wel eens antieke spullen op de kop tikken. Stoffen kledij die je moest wassen met ouderwets waspoeder en niet uit zichzelf van je billen afgleed, midden op een markt, als het de behoefte voelde om zich te laten reinigen.
Een koude luchtstroom deed mijn bilspieren samentrekken. De airco! Ik had nog zo gezegd dat ze die niet mocht activeren. Hij moest bijgesteld worden en kende enkel temperaturen die vroeger op de Zuidpool geheerst hadden. Tot overmaat van ramp begon de muur zichzelf ook nog op te warmen, zodat mijn nek begon te gloeien als een zelfkokende maaltijdbox. Zo eentje dat je voor slechts vijfhonderd euro in de supermarkt kon kopen en zich daarom nog wel eens zo heet opwarmde dat je tong ter plekke uit je mond viel. Ik had nu een ijskoud lijf en een gloeiende nek. Geen pretje, neem dat maar van me aan.
Mijn broek werd hardhandig over mijn enkels getrokken. Mijn schoenen daarentegen, deden verwoed hun best aan mijn voeten te blijven zitten, zodat de broek niet verder kon. Ze klampten zich vast als schipdrenkelingen aan een vlot. Toch nog een bondgenoot, schoot het door mijn hoofd. Brave schoentjes. Dat merk moest ik me dus vaker aanschaffen.
Helaas trokken mijn sokken partij voor de tegenstander, zodat mijn schoenen het onderspit dolven. Ze waren dan ook niet duur geweest. Weliswaar van kunststof, maar de goedkope variant. Het was dus mijn eigen schuld dat ze niet sterk genoeg waren om het te winnen van de sokken. Mijn belaagster wist dit maar al te goed, aangezien ze mijn kredietkaartgegevens bijhield als een diabeticus zijn suikerspiegel. En dat gebruikte ze nu tegen me, de teef. Ik had haar teveel inzage gegeven in mijn financiële zaken. Nee, verdorie, het was niet mijn schuld! De gluiperige makelaar die me haar verkocht had, had gezworen dat het een groot pluspunt aan haar was. Het had me verdorie zelfs extra geld gekost. Ze zou me helpen om een maatschappijverantwoorde balans te houden tussen mijn uitgaven en inkomsten. Ze zou fungeren als een soort van boekhouder en ik was nou eenmaal een persoon die daar nood aan had. Voor ik dit huis betrok, had ik gespaard als een vrek en sedert zij de touwtjes in handen had, kon ik me wentelen in de allernieuwste snufjes. En dat wentelen werd me nu betaald gezet. Conclusie: het was waarschijnlijk dan toch mijn gretigheid die me de das omdeed. Had ik maar een vrek moeten blijven.
Mijn aandacht werd getrokken door een grote schaduw die om mijn huis cirkelde. Ik verstijfde. Het zou toch niet waar zijn, in dit jaargetijde? Alsjeblieft niet, zeg! Ik kon dat er ook niet nog eens bijhebben. Het geluk lachte me vandaag als een slechte stand up komediant vierkant uit. Intussen was mijn onderbroek mijn broek gevolgd. Ik durfde erom te wedden dat ze nu vrolijk knuffelend en gniffelend naast elkaar lagen.
Pets!
Een stevige klets tegen mijn kont deed me het naderende onheil buiten even vergeten. Mijn samengeknepen benen werden uit elkaar gerukt zodat mijn ballen onbeschermd in de ruimte bungelden. De temperatuur in de kamer naderde het vriespunt. Heb je al eens je ballen in de vriezer gestopt? Nee? Goed zo. Ik raad het je niet aan. Nog even en ze zouden van mijn lijf afvallen.
Ik vroeg me opnieuw af, wat ik in godsnaam verkeerd had gedaan, waardoor ze zo boos op me was. Ik was altijd voorzichtig. Nou ja, behalve dan die ene keer dat ik de gatenmaker kapot had laten vallen, zodat de boel niet meer gelucht kon worden. Maar dat hadden we uitgepraat, toch? Net zoals toen we een hooglopende ruzie hadden gehad over wat de mooiste architectuur uit de geschiedenis was: Art Nouveau of Victoriaans. Nadat de potten en pannen, die uiteraard met haar meededen, me om de oren waren gevlogen, hadden we ons toch nog verzoend. De hersenschudding die ik er aan overgehouden had, bezorgde me nog regelmatig een brandende koppijn. Het weerhield me ervan om ooit nog met haar in discussie te gaan. Haar leger was gewoon te sterk en ik had haar dan nog wel de munitie geleverd. Hoe stom kon je zijn!
Een tekort aan ijver van mijn kant kon het niet zijn. Iedere dag, zodra ik thuiskwam van mijn werk, gaf ik het huis waar nodig een grondige schoonmaakbeurt tot het zweet als duizend kriebelende spinnen over mijn rug kroop. Er viel nadien geen stofje te bespeuren en de muren glommen als spiegels. Kreeg ik dan een weldadige douchebeurt als dank? Welnee, meestal liet ze de waterstralen overgaan van warm naar koud met een interval van enkele seconden. Klaagde ik dan? Nee, dat durfde ik niet.
Minimaal eens per week nam ik de moeite de regenboogsproeier over de buitenboel te halen, zodat de kleuren van het huis sprankelend helder bleven. Zelfs de rubberen stoep voor het huis kreeg een behandeling met het sterkste vuilafstotende goedje dat er te koop was. Het beetje tijd dat restte bracht ik meestal door op de bank. Een bank die dan nog niet altijd deed wat ik hem opdroeg en enkel trilde als hij er zin in had. En zelfs dan, afgesloofd en wel, kreeg ik mezelf nog zover om diepgaande gesprekken op gang te brengen of haar op een andere manier aandacht te geven. Verwaarlozing kon me dus evenmin verweten worden.
11:02 uur
Mijn gedachten werden ruw onderbroken door een bot voorwerp dat tegen mijn anus werd gedrukt. Ik gilde het uit, zodat enkele voorbijgangers verschrikt opkeken. Gewoontegetrouw wierpen ze me daarna een geërgerde blik toe en hervatten hun doelloze wandeling. Wat kon het hun schelen dat mijn kop bezweet, kwijlend en uitgeput uit mijn huis stak? Waarschijnlijk dachten ze dat ik het wel verdiend zou hebben of simpelweg een bizar spelletje met haar speelde. Muurfetisjist of zo, weet ik veel. Hun hersenen konden in ieder geval niet meer denken als vanouds doordat de apparaten het voor hen deden en ik had me al vaak afgevraagd of die roze blubberige klont niet in plastic was veranderd na zoveel eeuwen de kunstmatige God aanbeden te hebben.
Het botte voorwerp dat tegen mijn anus drukte, werd teruggetrokken. Ik kreunde van opluchting en kneep mijn billen tezamen. Ze had er genoeg van, godzijdank. Ze zou me eindelijk laten gaan en dan konden we dit misverstand uit de wereld hel…
Mijn billen werden opnieuw hardhandig uit elkaar getrokken. Iets kouds en glibberigs gleed er tussendoor en druppelde op mijn bijna gevoelloze ballen. Op de koop toe zag ik vanuit mijn ooghoek de donkere schaduw nogmaals om mijn huis cirkelen.
Niet op mijn huis gaan zitten! Ga Alsjeblieft Niet Op Mijn Huis Zitten!
Pets!
Van de ene op de andere seconde werd mijn zicht belemmerd door een stinkende, bruine drek die over mijn hoofd droop. Onmiddellijk daarna volgde een bonk en gekreun van het huis. Mijn ergste nachtmerrie kwam tot leven.
De koe was geland op het dak van mijn huis, maar niet voordat ze me doodleuk met haar uitwerpselen had bekogeld. Ook dat nog! Natuurlijk, waarom niet? Kon het nog erger worden? We hadden koeien nooit de mogelijkheid moeten geven om zichzelf al vliegend naar de slachtbank of de melkerij te laten brengen. Het was in mijn opinie een van de minst intelligente uitvindingen ooit. En in tegenstelling tot het dak van mijn huis, bevatte mijn kop geen zelfreinigende functie en begon ik een uur in de wind te stinken.
En toch, ongelooflijk maar waar, kon het nog erger worden. Een wagen die zich net geparkeerd had onder mij, vervloekte me luidruchtig toeterend omdat de koeienstront haar pas gepoetste dak bevuilde. Waarom was dat mijn schuld? En wat had zij te klagen? Na enkele seconden zou het vuil opgelost worden! Toch richtte ze wraaklustig de uitlaatpijp en spoot een bruin goedje in mijn gezicht. Rochelend en met tranende ogen deed ik mijn best zuurstof binnen te krijgen, maar met de lucht zoog ik de stank van de koeienstront op. Mijn maag verkrampte en ik kotste mijn ontbijt uit, dat rakelings langs het hoofd van een voorbijganger scheerde en spetterend op het trottoir neerkwam. Vloekend en tierend stak de man een vuist op en beende een zijstraat in. Ja, lekker, ik werd door de hele wereld vervloekt. Waarom niet.
En o ja, bedankt voor de hulp, hè!
Opnieuw werd het stompe voorwerp tegen mijn anus geramd. Ik krijste uit alle macht toen mijn sluitspier capituleerde. Ik werd verdorie verkracht door… Ja, door wat?
‘Hou op, hou op!’ smeekte ik tegen dovemansoren. ‘Ik doe alles wat je wilt! Maar hou alsjeblieft op!’ Het klonk als onverstaanbaar gewauwel, aangezien mijn onderkaak nog steeds vastzat in de muur. Maar volgens mij begreep ze me wel. De trut kon waarschijnlijk zelfs het gekreun in mijn slaap nog ontcijferen.
Het enige resultaat op mijn smeekbede was een dieper binnendringen in mijn darmen en een licht schudden van de muren. Haar manier van lachen. Ha ha ha. En daarbij leken de buurhuizen het spektakel eveneens op prijs te stellen. De poten onder de bollen maakten huppelpasjes die leken op een Russische volksdans. Kom op, leken ze te zeggen, laten we die sukkel die met zijn kop vastzit met zijn allen uitlachen.
Ik wrong mezelf in bochten om aan de gruwelen te ontsnappen die mijn kont teisterden. Mijn endeldarm werd zo ver opgerekt dat ik bang was dat hij zou scheuren en mijn ogen vulden zich met tranen van pijn. Het moest een wigvormig voorwerp zijn dat ze erin gestoken had. Of nee, dat zeg ik verkeerd. Dat zichzelf erin gestoken had. Want had ik er eerder nog aan getwijfeld of gehoopt dat het niet waar was, inmiddels was me wel duidelijk dat ze niet alleen stond in haar wraakzucht. Blijkbaar had ik het bij hen allemaal verpest. En wederom had ik spijt dat ik mij door de massa had laten meeslepen en er in mijn huis enkel ‘denkende’ voorwerpen aanwezig waren. Waar was die goeie oude tijd waarin apparatuur mechanisch werkte en manueel bediend moest worden? De tijd waarin een voorwerp geen enkel neuraal netwerk en genetisch algoritme bevatte of zelfs een aan en uit knop? Laat staan een bewustzijn.
Ik hield het niet meer uit. De pijn werd zo overheersend dat ik dreigde flauw te vallen. En dat wilde ik haar niet gunnen. Ik wilde mijn laatste restje zelfrespect bewaren en dat kon alleen door toe te geven en een gesprek met haar aan te gaan.
‘Waarom dan, godverdomme? Waarom? Wat heb ik verkeerd gedaan?’ Het kwam er hortend uit en werd beëindigd met het uitspuwen van een brokje koeienstront.
Het bleef een hele tijd stil, ijzingwekkend stil. Ik hoorde geen geschuifel of geschraap meer en dat joeg me nog veel meer angst aan.
En dan, na wat leek uren, maar waarschijnlijk slechts een minuut was, hoorde ik vaag door de muur heen de CD speler aanslaan. Er zaten enkel klassiekers in die ik had opgescharreld op de bruine markt. De aankoop van die oude muziek was mijn vorm van protest tegen de steeds sneller vernieuwende maatschappij die om het uur met nieuwe snufjes en gadgets kwam aanzetten. Toen het volume verhoogd werd, herkende ik een nummer van Right Said Fred ‘I’m too sexy’ door de luidsprekers klinken. Wat bedoelde ze daar nu mee? Dat ik te sexy was? Of zij? Het sloeg nergens op en dat onlogisch antwoord was volgens mij een zoveelste kwelling die ze me wilde aandoen.
‘Wat bedoel je?’ bracht ik kreunend uit en verslikte me bijna in een stukje drek. Het kloppende gevoel in mijn darmen nam nu de vorm aan van antieke scheermesjes, die met meedogenloze precisie langs mijn slijmvlies gehaald werden. Mijn hart bonsde zo wild dat ik dacht dat ik erin zou blijven als het niet snel ophield.
Krijsend zette ik een nieuwe worsteling in, terwijl de koeiendrek over mijn gezicht omlaag bleef stromen. De koe zelf had ik intussen grinnikend horen wegvliegen. Stom beest!
Toen, ineens, schoot mijn hoofd los. Dat wil zeggen, mijn kaak schoot los omdat de muur, geholpen door het voorwerp in mijn kont, me met een golvende beweging vooruit duwde. Maar voor ik de tijd kreeg om te ontsnappen, slonk het gat rond mijn hals en nek direct. Ademen kon ik nog net, maar slikken was er niet meer bij. Tot ik langzaamaan verder naar voren geduwd werd, met als gevolg dat niet enkel mijn hoofd, maar ook mijn schouders naar buiten geperst werden.
‘Nee!’ gilde ik. ‘Niet doen!’
Ik zag mezelf al te pletter slaan op de stoep. Al was het een rubberen bestrating, deze was in ieder geval hard genoeg om een behoorlijke klap te veroorzaken en de hoogte zou de rest doen. Mijn vermangelde lichaam, dat meer dood dan levend zou zijn, zou algauw opgeslorpt worden door de tegels, waarna een schoonmaakrobotje de bloedvlekken weg zou schrobben tot geen enkel bewijs meer te vinden was. Weg mens! Niemand zou me missen, want mensen werden als onbelangrijk beschouwd. Nog een gevolg van het kapitalistische era waarin we verzeild waren geraakt. Verzeild? De mensheid had zich er met veel overgave en uitbundigheid ingestort. Spullen, materiaal, voorwerpen, technologie. Hebben, hebben, hebben. Kopen, kopen, kopen. Het was nooit genoeg. Als je net het allernieuwste had aangekocht, werd je alweer verleid om het volgende allernieuwste aan te schaffen. Het was een eindeloze koopstroom waar je niet eens bewust mee bezig was, tot je je banksaldo onder ogen kreeg.
Maar zo wilde ik niet aan mijn einde komen! Niet door mijn eigen portemonnee, verdorie!
‘Luister,’ riep ik, compleet in paniek, maar tenminste wel duidelijker dan daarvoor. ‘Wat heb ik verkeerd gedaan?’
Ik kwam nu tot aan mijn middenrif uit de muur, mijn armen pijnlijk tegen mijn ribben geperst. Mijn voeten raakten de grond niet meer en mijn benen hingen horizontaal in de lucht. Ik zou wel net op mijn afgedankte strijkplank lijken. Hij had me toentertijd gesmeekt hem niet op de stort te gooien, ondanks het feit dat hij al lang niet meer naar behoren functioneerde en mijn plastic kleren er gescheurd vandaan kwamen. Ik had er uiteraard geen gehoor aan gegeven. Hé, en dat was niet mijn schuld! De wegwerpmaatschappij eiste dat nu eenmaal. Reparaties waren not done. Het was telkens een plezier als een gebruiksvoorwerp stuk ging, want dan kon je weer je geld spenderen en bijbenen met de nieuwste uitvindingen. Zou dat mijn fout geweest zijn en de reden van mijn huidige situatie?
Het persen van mijn lichaam door de muur hield op toen enkel mijn handen en onderlijf nog in de muur vastzaten en de bovenste helft van mijn lijf naar buiten stak. Ik hield het niet meer. Met de kracht waar een hefboom jaloers op zou zijn, kantelde mijn bovenlijf en sloeg ik met mijn gezicht tegen de muur. Auw! Ik hoorde een afgrijselijk gekraak gevolgd door een pijnscheut die zich van mijn neus tot diep in mijn schedelpan boorde.
Daarbovenop vulde een nieuw nummer de ether: ‘So Fresh and So Clean’ van Outcast. Een hint? Of was het wederom een zoveelste poging me te tergen? Ik kon niet meer helder denken en sightseeing kon ik wel helemaal vergeten doordat mijn gezicht tegen de muur aangeplakt zat. Net als het feit dat ik voor de rest van mijn leven geen normaal toiletbezoek meer zou kunnen volbrengen. Het was niet enkel meer mijn darmstelsel dat gemolesteerd werd. Ook mijn edele delen moesten het ontgelden, gemangeld tussen mijn lichaam en de muur. Ik voelde een zoveelste vloeistof uit mijn lichaam sijpelen. Ik had een bloedneus, of misschien was hij zelfs wel gebroken. De druppeltjes bloed werden meteen door de muur opgeslokt. Dat zou de trut wel smaken.
Als ik hier levend uitkwam, nam ik me voor, zou ik een slooprobot laten komen en de losse onderdelen van mijn huis stuk voor stuk per opbod verkopen op de roze markt. Dat ik dan misschien een paar nachten onder een brug zou moeten slapen, kon me niet schelen. In dit huis zou ik in ieder geval nooit meer een oog dichtdoen.
Misschien zou mijn volgende huis meer respect hebben voor iemand die zijn uiterste best deed het haar naar de zin te maken en...
Wacht eens even. Mijn gedachten gingen uit naar het laatste muzieknummer. So fresh and so clean. Zo fris, zo schoon! Ik stak er potdorie het grootste deel van mijn vrije tijd in en het was haar blijkbaar nog niet fris en schoon genoeg! Hoe durfde ze? Dat ondankbare kreng!
‘Is dat het? Maak ik niet voldoende schoon? Mijn handen liggen nu al open van het vele schrobben!’ mompelde ik met mijn lippen tegen de muur aangedrukt.
Nu antwoordde ze via de huiscomputer, luid genoeg zodat ik het duidelijk kon verstaan. ‘Dat is het hem net, sukkel.’ Ze klonk gemeen en met een ondertoon van spot.
‘Hoe bedoel je?’
Ik voelde hoe de tafel zijn poot uit mijn kont terugtrok. Oef, dat was al iets. De opluchting deed me sidderen van genot.
‘Nou,’ antwoordde ze pissig. ‘Ik ben het schoonste huis in de omtrek en wordt daardoor continu gepest of genegeerd door de andere huizen. En dat is allemaal jouw schuld!’
‘Je bedoelt dus…’ Ik kon het verdorie niet geloven.
‘Laat me af en toe verslonzen, schoonmaakfreak! Of het meubilair en ik maken korte metten met je! We kunnen onszelf best wel reinigen, dat hoef jij niet nog eens extra te doen! Besef je wel hoe het is? Ik voel me een outcast! De andere huizen denken dat ik het hoog in mijn bol heb! Dat schoonmaken moet ophouden!’
‘Oké, oké!’ brulde ik. ‘Jij je zin! Ik zal doen wat je vraagt. Altijd, voortaan.’ Ik meende er geen woord van. Ze kon dan wel denken en communiceren, maar niet met gedachten. En bovendien kon ze de onoprechte uitdrukking op mijn gezicht niet zien. Hoopte ik.
Het gat in de muur werd eensklaps wijder. Mijn handen schoten los en bijna donderde ik met een rotvaart naar beneden. Op het nippertje volgde een ruk aan mijn benen. Ik werd naar binnen getrokken waar ik met een bons op de woonkamervloer belandde. Hijgend bleef ik liggen. Het was voorbij, goddank. Het was voorbij! En ik leefde nog! De temperatuur in de woonkamer kreeg opnieuw zijn gebruikelijke, aangename temperatuur en langzaam kwam het gevoel in mijn ballen terug, al zou ik de pijn nog dagen voelen.
Halfnaakt en gebroken bedacht ik wat mijn verstandigste volgende zet kon zijn. Eerst en vooral als de sodemieter uit dit huis weggaan. Daarna zou ik die sloophamer laten komen. Nooit zou ik nog spullen kopen die zelfdenkend waren. Niet eens een televisie of een telefoon. Voortaan nog alleen dingen die niet konden praten of zelf beslissingen konden nemen. En toen sloeg de schrik me om het hart! Wat als die sloophamer niet zou luisteren? Wat als het huis hem kon overhalen om zijn ding niet te doen en in de plaats daarvan mij zou aanvallen? We hadden ons dan wel voorzien van alle gemak door de apparaten zo aan te passen dat ze de meeste van hun functies zelfstandig konden uitvoeren, maar daardoor konden ze ook protesteren. Ze hadden verdorie zelfs een vakbond! Hadden apparaten of huizen mensen ooit eerder aangevallen? Ik dacht het niet. Maar voor alles moest er een eerste keer zijn en ik hoopte dat ik de boodschap nog kon doorgeven aan mijn medemens. Het was eindelijk zover. Onze luie consumptiemaatschappij keerde zich tegen ons! Dat besef kwam plots glashelder op me over, net als het feit dat dit pas het begin was. Oké, tijd om actie te ondernemen.
Knipperend met mijn ogen tilde ik mijn hoofd op om rond te kijken. Het duurde even eer ik besefte hoe ik me vergiste. Had ik gedacht het huis om de tuin te kunnen leiden? Bullshit! Ik werd omsingeld door de meubels. Pootje voor pootje kwamen ze dichterbij. Stil naderbij sluipend als een groep paracommando’s. De zelfbrandende kandelaar hield de muurgatenmaker in haar armen. De tafel kwam met één bloederige poot vooruit gestoken en werd geflankeerd door de messenset die ik, overijverig als ik was, gisteravond nog had laten slijpen met de zelfslijpende multitasker. Als de voorwerpen en meubels gezichten hadden gehad, was ik zeker dat ze gegrijnsd zouden hebben. Maar ze hadden dat niet nodig om er gemeen en doelbewust uit te zien. Geloof me vrij.
‘Wat… Wat zijn jullie van plan?’ wist ik uit te brengen. ‘Ik heb toch ‘oké’ gezegd?’
‘Je meende er niets van,’ klonk de stem van de huiscomputer.
‘Welwaar!’
‘Ik heb de klank van je stem geanalyseerd en je hebt gelogen. Dus zullen wij ervoor zorgen dat je je handjes niet meer kunt laten wapperen.’
‘Wa… wat?’ In weerwil van mijn pijnlijke lijf wist ik me overeind te hijsen. ‘Dat kunnen jullie niet maken! Luister, ik stap nu naar buiten en… ’ Met mijn armen achter mijn rug drukte ik mezelf tegen de muur, waar het gat inmiddels verdwenen was. Wat wenste ik op dit moment dat het gat er nog steeds zat. Dan nog liever te pletter vallen op de stoep, dan wat er nu stond te gebeuren.
‘Ik… weet je, ik kan stof halen. Bij de buren. En… en…’ De messenset begon opgewonden op en neer te dansen, terwijl twee messen elkaar nog wat bijslepen. Uitslovers. ‘Ik zal nooit meer extra poetsen of schilderen. Echt!’
‘O jawel hoor,’ grinnikte de computer. ‘Dat doe je wel... Met je eigen bloed. Mooi kleurtje dat rood.’
Er schoot door me heen dat ze me konden vermoorden zonder dat iemand er ooit iets van zou merken. Ze zouden me in kleine stukken hakken, door de vuilnismaler halen en het bloed laten opzuigen door de muren en de vloer. Ik was gedoemd om te verdwijnen in en tussen mijn eigen aangekochte spullen.Het laatste wat ik hoorde voor een doelgerichte messteek zich door mijn hart boorde was het snap snap snap van mijn fototoestel en de stem van de huiscomputer: ‘Bovendien hoorden we je praten in je slaap. Je wilde ons weggooien en een technologisch vrij huis bouwen. Daar komt dus niets van in.’
Om een lang verhaal kort te maken.
Ik zat met mijn hoofd vast in de muur.
De muur van mijn woonkamer welteverstaan. En geloof me als ik zeg dat ik het niet zelf veroorzaakt heb. Omdat het grootste deel van mijn hoofd naar buiten stak, was ik blij dat het mooi weer was. Zonnig, met slechts hier een daar een pluizig wolkje en de temperatuur viel best mee. Het was wel jammer dat ik, voor het bovengenoemde feit mijn bewegingsvrijheid beperkte, geen zonnebril had opgezet. Mijn gezicht afwenden van de zon was in deze toestand namelijk onmogelijk. Bovendien stond ik in een bijzonder ongemakkelijke houding voorover, waardoor mijn ruggengraat brandde als te heet water uit een opstandige douche. Geen pretje. Dat kan ik je verzekeren!
Ik keek neer op de groene stoep, waar een moeder met een klein snertjong voorbij kwam. Ik haat kinderen en die tussen tien en vijftien jaar in het bijzonder. Zodra hij me in het oog kreeg, begon hij naar me te zwaaien, op die nepvrolijke manier die tegenwoordig zo kenmerkend was. Bijna gaf ik opdracht aan de poten van mijn huis om hem een schop te verkopen, maar aangezien ik in de muur vastzat, vermoedde ik dat ze me zouden negeren.
Het hoorde bij de wereld van vandaag; plastic en metaal aan de macht, dood aan het leven, of iets in die strekking. Naarmate de mensheid meer steunde op kunstmatige intelligentie en hulpstukken, verdween daarmee ook de oprechtheid en eigenlijk de meeste vormen van positieve emoties. Soms wenste ik dat ik me teruggetrokken had op een ver afgelegen stukje land. Een klein dorpje midden in een bos of iets dergelijks. Alleen bestonden dat soort gebieden niet meer. De wereld was overbevolkt, volgebouwd en doordrongen van technologie. Bergen staken kleinzielig af tegenover de wolkenkrabbers, bossen bestonden enkel nog op plaatjes in geschiedenisboeken en woestijnen hadden plaats moeten ruimen voor kunststofsteden en mensenmassa’s. Ik wist dat het anders was geweest want ik had me ooit, tijdens een depressieve periode in mijn leven, verdiept in de geschiedenis van de Aarde. Het boek was vergeeld en viel haast uit elkaar. Niemand nam nog de moeite terug te kijken in de tijd of zelfs om de documenten die deze informatie bevatten op een respectvolle manier te bewaren. We hadden computerschermen in de plaats van papier en we hadden het internet in de plaats van bibliotheken. Het boek dat ik gevonden had op de bruine markt, had weggeborgen gezeten in de kast van een oude platenspeler. Kan je nagaan.
Ik zuchtte diep en tegen beter weten in besloot ik toch maar om hulp te roepen. Een poging om mijn mond te bewegen werd echter verijdeld door die verdomde muur waar mijn kin in vastzat. Daardoor werden mijn vocale mogelijkheden beperkt tot een soort van schreeuwen. Een geluid dat meer weg had van een barende zeehond, dan een fatsoenlijke hulpkreet. De moeder van het zwaaiende ettertje hoorde me niet of deed alsof. Ze stapte samen met het joch in haar blinkende auto en vloog met een zoevend geluid, een meter boven de grond, de straat over, voor de wagen aan hoogte won en de lucht inschoot. Had ik meer verwacht van een samenleving dat verstoken was van empathie? Nee. Ik voelde me vaker dan goed voor me was als een afbrokkelend eiland te midden van een kolkende, verwoestende zee. Toch bleef ik hopen op een minimale verandering of de ontdekking van een zielsgenoot. Maar waarschijnlijker was dat ik de enige mens was die doorhad dat we in snelvaart richting de verdoemenis opgingen. Nu begrijp je meteen mijn eerdere depressieve periode.
Enkele druppels plensden neer op de stoep. Toch nog regen, dacht ik grimmig. Tot ik me realiseerde dat het mijn eigen kwijl was dat uit mijn mondhoeken droop. Voor de zoveelste keer plaatste ik mijn handen tegen de muur en zette af. Tevergeefs. Niet alleen waren mijn handen klam, maar ook mijn voeten gleden weg op het linoleum dat volgens mij in het complot zat. Het begon als een gek op en neer te bewegen, wat het nooit eerder gedaan had.
De situatie zag er meer en meer hopeloos uit. Ik geloofde niet dat het me op eigen kracht zou lukken om los te komen. Ik was aan de genade van haar en de overige inboedel overgeleverd.
Een tweede voorbijganger stak zijn paraplu op toen hij enkele druppels kwijl op zijn hoofd voelde neerkomen. Ik vroeg me af waarom er nog paraplu’s bestonden, behalve als ridicuul modeverschijnsel. Kledij, het belachelijke hoofdkapje dat iedereen tegenwoordig droeg inbegrepen, bestond compleet uit regenafstotende plastic bestanddelen.
Mijn mond voelde inmiddels zo droog aan, dat ik niet meer uit wist te brengen dan een schor ‘Helk, helk’. Dat deed de parapluman alleen maar schichtig omkijken en zijn pas versnellen. Ja, stel je voor dat je iemand zou moeten helpen, mismaakte paspop, schold ik de man in gedachten uit. Een verwensing die niet aankwam, maar mij enigszins voldoening schonk.
Nu mijn laatste beetje hoop op hulp van buitenaf vervlogen was, berustte ik in mijn noodlot en besloot dan maar wat aan sightseeing te doen. Wat moet een man die met zijn kop in de muur vastzit anders? Vanuit mijn ooghoeken nam ik de omgeving in ogenschouw, die ik vanuit dit perspectief nog nooit eerder had gezien. Interessant. De raamloze, bolvormige huizen leken ineens veel groter en de poten langer. Het waren net olijven geprikt op tandenstokers. Ze hadden ieder een andere kleur die naar believen aangepast kon worden door de bewoners, maar meestal door de huizen zelf. De rubberen platanen die de straten flankeerden, wuifden zachtjes heen en weer in de kunstmatige wind. Een wind die , sinds er geen natuurlijke bomen meer bestonden, ook nog eens voorzien werd van de juiste hoeveelheid zuurstof. Een van de platanen vond het blijkbaar tijd om te groeien en zette zijn elektronische draadjes aan om hem een meter hoger te laten rijzen. Jammer genoeg had de plataan die dicht bij me stond daar geen zin in, anders had ik nog enige schaduw gehad. Het was echter aannemelijker dat zij hem dat verboden had. Zo sluw kon ze wel zijn.
Zelfs op deze hoogte was de omgeving geurloos, constateerde ik snuivend. Een geurloze wereld bevolkt door kleurloze figuren. Figuurlijk gesproken dan. En waarom deed ik trouwens zo hypocriet? Nam ik dan geen deel aan de plastic massahysterie? Volgde ik niet braaf de consumptiegolf die opgedrongen werd tot je er helemaal horensdol van werd en toegaf omdat je anders zou bezwijken onder de druk van de omgeving? Ja, dat deed ik en het feit dat ik vastzat in de muur van mijn eigen huis was daar het ultieme voorbeeld van. Kon ik de tijd maar terugdraaien. Dan verbleef ik momenteel nog liever in een houten hut met enkel het comfort van een emmer om mijn behoefte in te doen en een plank dat mijn bed moest voorstellen dan deze hulpeloze situatie. Beter geen luxe dan luxe die je kon aanvallen, daar was ik inmiddels van overtuigd.
Ik richtte mijn blik, waarvan de oogbollen intussen pijnlijk droog aanvoelden, op de overburen. Ik zag dat een oud koppeltje een opening in hun huis maakte en hun camera tevoorschijn haalde. Het ding, dat zonder dat ze het beet hielden voor hen uitzweefde, begon meteen kiekjes van me te nemen. Het slingerde met een overdreven enthousiasme heen en weer.
Snap, snap, snap.
De gezichten van mijn overburen stonden geamuseerd en ze schaamden zich niet in het minst. O, dus wanneer een medemens in een belachelijke en gevaarlijke situatie verzeild zat, konden ze wel een positieve emotie tonen! Gatver! Ik was ervan overtuigd dat de foto’s, nadat ze de ronde van de collega apparaten hadden gedaan, het oude koppeltje vast heel wat zouden opleveren op de roze markt. Dat een procentje van de winst mij niet gegund was mag duidelijk zijn. En het is enkel en alleen omdat ik de rotste niet ben, dat ik toch naar het ramptoeristenkoppeltje geglimlacht zou hebben, als ik gekund had. In plaats daarvan moesten ze zich tevredenstellen met een vriendelijke knipoog. Even oprecht bedoeld als de rest van de maatschappij was.
10:36 uur
Verbeeldde ik het me nu of voelde ik gefriemel aan mijn broek? Ik hield mijn adem in en wachtte gespannen af. Wel verdorie, nu wist ik het zeker! Een koude arm streek langs mijn blote rug en trok de elastieken broeksband omlaag. Niet alleen mijn kwijl, maar ook zweet drupte nu op de stoep. Zo goed en zo kwaad als het ging, draaide ik mijn lijf in bochten. Zonder resultaat. Ik zat letterlijk muurvast, overigens een uitdrukking die voor mij nooit meer dezelfde betekenis zou hebben. De broek, die overduidelijk meewerkte, werd steeds verder naar beneden gesjord. Had ik dat nieuwe wasmiddel met parfumversterkende geur nu maar niet gebruikt! Nee, had ik maar nooit een broek met denkfuncties gekocht! Maar bestonden er dan andere? Vast wel. Ik nam een mentale notitie om, tenminste als ik het er levend vanaf bracht, de bruine markt op te zoeken. Daar kon je nog wel eens antieke spullen op de kop tikken. Stoffen kledij die je moest wassen met ouderwets waspoeder en niet uit zichzelf van je billen afgleed, midden op een markt, als het de behoefte voelde om zich te laten reinigen.
Een koude luchtstroom deed mijn bilspieren samentrekken. De airco! Ik had nog zo gezegd dat ze die niet mocht activeren. Hij moest bijgesteld worden en kende enkel temperaturen die vroeger op de Zuidpool geheerst hadden. Tot overmaat van ramp begon de muur zichzelf ook nog op te warmen, zodat mijn nek begon te gloeien als een zelfkokende maaltijdbox. Zo eentje dat je voor slechts vijfhonderd euro in de supermarkt kon kopen en zich daarom nog wel eens zo heet opwarmde dat je tong ter plekke uit je mond viel. Ik had nu een ijskoud lijf en een gloeiende nek. Geen pretje, neem dat maar van me aan.
Mijn broek werd hardhandig over mijn enkels getrokken. Mijn schoenen daarentegen, deden verwoed hun best aan mijn voeten te blijven zitten, zodat de broek niet verder kon. Ze klampten zich vast als schipdrenkelingen aan een vlot. Toch nog een bondgenoot, schoot het door mijn hoofd. Brave schoentjes. Dat merk moest ik me dus vaker aanschaffen.
Helaas trokken mijn sokken partij voor de tegenstander, zodat mijn schoenen het onderspit dolven. Ze waren dan ook niet duur geweest. Weliswaar van kunststof, maar de goedkope variant. Het was dus mijn eigen schuld dat ze niet sterk genoeg waren om het te winnen van de sokken. Mijn belaagster wist dit maar al te goed, aangezien ze mijn kredietkaartgegevens bijhield als een diabeticus zijn suikerspiegel. En dat gebruikte ze nu tegen me, de teef. Ik had haar teveel inzage gegeven in mijn financiële zaken. Nee, verdorie, het was niet mijn schuld! De gluiperige makelaar die me haar verkocht had, had gezworen dat het een groot pluspunt aan haar was. Het had me verdorie zelfs extra geld gekost. Ze zou me helpen om een maatschappijverantwoorde balans te houden tussen mijn uitgaven en inkomsten. Ze zou fungeren als een soort van boekhouder en ik was nou eenmaal een persoon die daar nood aan had. Voor ik dit huis betrok, had ik gespaard als een vrek en sedert zij de touwtjes in handen had, kon ik me wentelen in de allernieuwste snufjes. En dat wentelen werd me nu betaald gezet. Conclusie: het was waarschijnlijk dan toch mijn gretigheid die me de das omdeed. Had ik maar een vrek moeten blijven.
Mijn aandacht werd getrokken door een grote schaduw die om mijn huis cirkelde. Ik verstijfde. Het zou toch niet waar zijn, in dit jaargetijde? Alsjeblieft niet, zeg! Ik kon dat er ook niet nog eens bijhebben. Het geluk lachte me vandaag als een slechte stand up komediant vierkant uit. Intussen was mijn onderbroek mijn broek gevolgd. Ik durfde erom te wedden dat ze nu vrolijk knuffelend en gniffelend naast elkaar lagen.
Pets!
Een stevige klets tegen mijn kont deed me het naderende onheil buiten even vergeten. Mijn samengeknepen benen werden uit elkaar gerukt zodat mijn ballen onbeschermd in de ruimte bungelden. De temperatuur in de kamer naderde het vriespunt. Heb je al eens je ballen in de vriezer gestopt? Nee? Goed zo. Ik raad het je niet aan. Nog even en ze zouden van mijn lijf afvallen.
Ik vroeg me opnieuw af, wat ik in godsnaam verkeerd had gedaan, waardoor ze zo boos op me was. Ik was altijd voorzichtig. Nou ja, behalve dan die ene keer dat ik de gatenmaker kapot had laten vallen, zodat de boel niet meer gelucht kon worden. Maar dat hadden we uitgepraat, toch? Net zoals toen we een hooglopende ruzie hadden gehad over wat de mooiste architectuur uit de geschiedenis was: Art Nouveau of Victoriaans. Nadat de potten en pannen, die uiteraard met haar meededen, me om de oren waren gevlogen, hadden we ons toch nog verzoend. De hersenschudding die ik er aan overgehouden had, bezorgde me nog regelmatig een brandende koppijn. Het weerhield me ervan om ooit nog met haar in discussie te gaan. Haar leger was gewoon te sterk en ik had haar dan nog wel de munitie geleverd. Hoe stom kon je zijn!
Een tekort aan ijver van mijn kant kon het niet zijn. Iedere dag, zodra ik thuiskwam van mijn werk, gaf ik het huis waar nodig een grondige schoonmaakbeurt tot het zweet als duizend kriebelende spinnen over mijn rug kroop. Er viel nadien geen stofje te bespeuren en de muren glommen als spiegels. Kreeg ik dan een weldadige douchebeurt als dank? Welnee, meestal liet ze de waterstralen overgaan van warm naar koud met een interval van enkele seconden. Klaagde ik dan? Nee, dat durfde ik niet.
Minimaal eens per week nam ik de moeite de regenboogsproeier over de buitenboel te halen, zodat de kleuren van het huis sprankelend helder bleven. Zelfs de rubberen stoep voor het huis kreeg een behandeling met het sterkste vuilafstotende goedje dat er te koop was. Het beetje tijd dat restte bracht ik meestal door op de bank. Een bank die dan nog niet altijd deed wat ik hem opdroeg en enkel trilde als hij er zin in had. En zelfs dan, afgesloofd en wel, kreeg ik mezelf nog zover om diepgaande gesprekken op gang te brengen of haar op een andere manier aandacht te geven. Verwaarlozing kon me dus evenmin verweten worden.
11:02 uur
Mijn gedachten werden ruw onderbroken door een bot voorwerp dat tegen mijn anus werd gedrukt. Ik gilde het uit, zodat enkele voorbijgangers verschrikt opkeken. Gewoontegetrouw wierpen ze me daarna een geërgerde blik toe en hervatten hun doelloze wandeling. Wat kon het hun schelen dat mijn kop bezweet, kwijlend en uitgeput uit mijn huis stak? Waarschijnlijk dachten ze dat ik het wel verdiend zou hebben of simpelweg een bizar spelletje met haar speelde. Muurfetisjist of zo, weet ik veel. Hun hersenen konden in ieder geval niet meer denken als vanouds doordat de apparaten het voor hen deden en ik had me al vaak afgevraagd of die roze blubberige klont niet in plastic was veranderd na zoveel eeuwen de kunstmatige God aanbeden te hebben.
Het botte voorwerp dat tegen mijn anus drukte, werd teruggetrokken. Ik kreunde van opluchting en kneep mijn billen tezamen. Ze had er genoeg van, godzijdank. Ze zou me eindelijk laten gaan en dan konden we dit misverstand uit de wereld hel…
Mijn billen werden opnieuw hardhandig uit elkaar getrokken. Iets kouds en glibberigs gleed er tussendoor en druppelde op mijn bijna gevoelloze ballen. Op de koop toe zag ik vanuit mijn ooghoek de donkere schaduw nogmaals om mijn huis cirkelen.
Niet op mijn huis gaan zitten! Ga Alsjeblieft Niet Op Mijn Huis Zitten!
Pets!
Van de ene op de andere seconde werd mijn zicht belemmerd door een stinkende, bruine drek die over mijn hoofd droop. Onmiddellijk daarna volgde een bonk en gekreun van het huis. Mijn ergste nachtmerrie kwam tot leven.
De koe was geland op het dak van mijn huis, maar niet voordat ze me doodleuk met haar uitwerpselen had bekogeld. Ook dat nog! Natuurlijk, waarom niet? Kon het nog erger worden? We hadden koeien nooit de mogelijkheid moeten geven om zichzelf al vliegend naar de slachtbank of de melkerij te laten brengen. Het was in mijn opinie een van de minst intelligente uitvindingen ooit. En in tegenstelling tot het dak van mijn huis, bevatte mijn kop geen zelfreinigende functie en begon ik een uur in de wind te stinken.
En toch, ongelooflijk maar waar, kon het nog erger worden. Een wagen die zich net geparkeerd had onder mij, vervloekte me luidruchtig toeterend omdat de koeienstront haar pas gepoetste dak bevuilde. Waarom was dat mijn schuld? En wat had zij te klagen? Na enkele seconden zou het vuil opgelost worden! Toch richtte ze wraaklustig de uitlaatpijp en spoot een bruin goedje in mijn gezicht. Rochelend en met tranende ogen deed ik mijn best zuurstof binnen te krijgen, maar met de lucht zoog ik de stank van de koeienstront op. Mijn maag verkrampte en ik kotste mijn ontbijt uit, dat rakelings langs het hoofd van een voorbijganger scheerde en spetterend op het trottoir neerkwam. Vloekend en tierend stak de man een vuist op en beende een zijstraat in. Ja, lekker, ik werd door de hele wereld vervloekt. Waarom niet.
En o ja, bedankt voor de hulp, hè!
Opnieuw werd het stompe voorwerp tegen mijn anus geramd. Ik krijste uit alle macht toen mijn sluitspier capituleerde. Ik werd verdorie verkracht door… Ja, door wat?
‘Hou op, hou op!’ smeekte ik tegen dovemansoren. ‘Ik doe alles wat je wilt! Maar hou alsjeblieft op!’ Het klonk als onverstaanbaar gewauwel, aangezien mijn onderkaak nog steeds vastzat in de muur. Maar volgens mij begreep ze me wel. De trut kon waarschijnlijk zelfs het gekreun in mijn slaap nog ontcijferen.
Het enige resultaat op mijn smeekbede was een dieper binnendringen in mijn darmen en een licht schudden van de muren. Haar manier van lachen. Ha ha ha. En daarbij leken de buurhuizen het spektakel eveneens op prijs te stellen. De poten onder de bollen maakten huppelpasjes die leken op een Russische volksdans. Kom op, leken ze te zeggen, laten we die sukkel die met zijn kop vastzit met zijn allen uitlachen.
Ik wrong mezelf in bochten om aan de gruwelen te ontsnappen die mijn kont teisterden. Mijn endeldarm werd zo ver opgerekt dat ik bang was dat hij zou scheuren en mijn ogen vulden zich met tranen van pijn. Het moest een wigvormig voorwerp zijn dat ze erin gestoken had. Of nee, dat zeg ik verkeerd. Dat zichzelf erin gestoken had. Want had ik er eerder nog aan getwijfeld of gehoopt dat het niet waar was, inmiddels was me wel duidelijk dat ze niet alleen stond in haar wraakzucht. Blijkbaar had ik het bij hen allemaal verpest. En wederom had ik spijt dat ik mij door de massa had laten meeslepen en er in mijn huis enkel ‘denkende’ voorwerpen aanwezig waren. Waar was die goeie oude tijd waarin apparatuur mechanisch werkte en manueel bediend moest worden? De tijd waarin een voorwerp geen enkel neuraal netwerk en genetisch algoritme bevatte of zelfs een aan en uit knop? Laat staan een bewustzijn.
Ik hield het niet meer uit. De pijn werd zo overheersend dat ik dreigde flauw te vallen. En dat wilde ik haar niet gunnen. Ik wilde mijn laatste restje zelfrespect bewaren en dat kon alleen door toe te geven en een gesprek met haar aan te gaan.
‘Waarom dan, godverdomme? Waarom? Wat heb ik verkeerd gedaan?’ Het kwam er hortend uit en werd beëindigd met het uitspuwen van een brokje koeienstront.
Het bleef een hele tijd stil, ijzingwekkend stil. Ik hoorde geen geschuifel of geschraap meer en dat joeg me nog veel meer angst aan.
En dan, na wat leek uren, maar waarschijnlijk slechts een minuut was, hoorde ik vaag door de muur heen de CD speler aanslaan. Er zaten enkel klassiekers in die ik had opgescharreld op de bruine markt. De aankoop van die oude muziek was mijn vorm van protest tegen de steeds sneller vernieuwende maatschappij die om het uur met nieuwe snufjes en gadgets kwam aanzetten. Toen het volume verhoogd werd, herkende ik een nummer van Right Said Fred ‘I’m too sexy’ door de luidsprekers klinken. Wat bedoelde ze daar nu mee? Dat ik te sexy was? Of zij? Het sloeg nergens op en dat onlogisch antwoord was volgens mij een zoveelste kwelling die ze me wilde aandoen.
‘Wat bedoel je?’ bracht ik kreunend uit en verslikte me bijna in een stukje drek. Het kloppende gevoel in mijn darmen nam nu de vorm aan van antieke scheermesjes, die met meedogenloze precisie langs mijn slijmvlies gehaald werden. Mijn hart bonsde zo wild dat ik dacht dat ik erin zou blijven als het niet snel ophield.
Krijsend zette ik een nieuwe worsteling in, terwijl de koeiendrek over mijn gezicht omlaag bleef stromen. De koe zelf had ik intussen grinnikend horen wegvliegen. Stom beest!
Toen, ineens, schoot mijn hoofd los. Dat wil zeggen, mijn kaak schoot los omdat de muur, geholpen door het voorwerp in mijn kont, me met een golvende beweging vooruit duwde. Maar voor ik de tijd kreeg om te ontsnappen, slonk het gat rond mijn hals en nek direct. Ademen kon ik nog net, maar slikken was er niet meer bij. Tot ik langzaamaan verder naar voren geduwd werd, met als gevolg dat niet enkel mijn hoofd, maar ook mijn schouders naar buiten geperst werden.
‘Nee!’ gilde ik. ‘Niet doen!’
Ik zag mezelf al te pletter slaan op de stoep. Al was het een rubberen bestrating, deze was in ieder geval hard genoeg om een behoorlijke klap te veroorzaken en de hoogte zou de rest doen. Mijn vermangelde lichaam, dat meer dood dan levend zou zijn, zou algauw opgeslorpt worden door de tegels, waarna een schoonmaakrobotje de bloedvlekken weg zou schrobben tot geen enkel bewijs meer te vinden was. Weg mens! Niemand zou me missen, want mensen werden als onbelangrijk beschouwd. Nog een gevolg van het kapitalistische era waarin we verzeild waren geraakt. Verzeild? De mensheid had zich er met veel overgave en uitbundigheid ingestort. Spullen, materiaal, voorwerpen, technologie. Hebben, hebben, hebben. Kopen, kopen, kopen. Het was nooit genoeg. Als je net het allernieuwste had aangekocht, werd je alweer verleid om het volgende allernieuwste aan te schaffen. Het was een eindeloze koopstroom waar je niet eens bewust mee bezig was, tot je je banksaldo onder ogen kreeg.
Maar zo wilde ik niet aan mijn einde komen! Niet door mijn eigen portemonnee, verdorie!
‘Luister,’ riep ik, compleet in paniek, maar tenminste wel duidelijker dan daarvoor. ‘Wat heb ik verkeerd gedaan?’
Ik kwam nu tot aan mijn middenrif uit de muur, mijn armen pijnlijk tegen mijn ribben geperst. Mijn voeten raakten de grond niet meer en mijn benen hingen horizontaal in de lucht. Ik zou wel net op mijn afgedankte strijkplank lijken. Hij had me toentertijd gesmeekt hem niet op de stort te gooien, ondanks het feit dat hij al lang niet meer naar behoren functioneerde en mijn plastic kleren er gescheurd vandaan kwamen. Ik had er uiteraard geen gehoor aan gegeven. Hé, en dat was niet mijn schuld! De wegwerpmaatschappij eiste dat nu eenmaal. Reparaties waren not done. Het was telkens een plezier als een gebruiksvoorwerp stuk ging, want dan kon je weer je geld spenderen en bijbenen met de nieuwste uitvindingen. Zou dat mijn fout geweest zijn en de reden van mijn huidige situatie?
Het persen van mijn lichaam door de muur hield op toen enkel mijn handen en onderlijf nog in de muur vastzaten en de bovenste helft van mijn lijf naar buiten stak. Ik hield het niet meer. Met de kracht waar een hefboom jaloers op zou zijn, kantelde mijn bovenlijf en sloeg ik met mijn gezicht tegen de muur. Auw! Ik hoorde een afgrijselijk gekraak gevolgd door een pijnscheut die zich van mijn neus tot diep in mijn schedelpan boorde.
Daarbovenop vulde een nieuw nummer de ether: ‘So Fresh and So Clean’ van Outcast. Een hint? Of was het wederom een zoveelste poging me te tergen? Ik kon niet meer helder denken en sightseeing kon ik wel helemaal vergeten doordat mijn gezicht tegen de muur aangeplakt zat. Net als het feit dat ik voor de rest van mijn leven geen normaal toiletbezoek meer zou kunnen volbrengen. Het was niet enkel meer mijn darmstelsel dat gemolesteerd werd. Ook mijn edele delen moesten het ontgelden, gemangeld tussen mijn lichaam en de muur. Ik voelde een zoveelste vloeistof uit mijn lichaam sijpelen. Ik had een bloedneus, of misschien was hij zelfs wel gebroken. De druppeltjes bloed werden meteen door de muur opgeslokt. Dat zou de trut wel smaken.
Als ik hier levend uitkwam, nam ik me voor, zou ik een slooprobot laten komen en de losse onderdelen van mijn huis stuk voor stuk per opbod verkopen op de roze markt. Dat ik dan misschien een paar nachten onder een brug zou moeten slapen, kon me niet schelen. In dit huis zou ik in ieder geval nooit meer een oog dichtdoen.
Misschien zou mijn volgende huis meer respect hebben voor iemand die zijn uiterste best deed het haar naar de zin te maken en...
Wacht eens even. Mijn gedachten gingen uit naar het laatste muzieknummer. So fresh and so clean. Zo fris, zo schoon! Ik stak er potdorie het grootste deel van mijn vrije tijd in en het was haar blijkbaar nog niet fris en schoon genoeg! Hoe durfde ze? Dat ondankbare kreng!
‘Is dat het? Maak ik niet voldoende schoon? Mijn handen liggen nu al open van het vele schrobben!’ mompelde ik met mijn lippen tegen de muur aangedrukt.
Nu antwoordde ze via de huiscomputer, luid genoeg zodat ik het duidelijk kon verstaan. ‘Dat is het hem net, sukkel.’ Ze klonk gemeen en met een ondertoon van spot.
‘Hoe bedoel je?’
Ik voelde hoe de tafel zijn poot uit mijn kont terugtrok. Oef, dat was al iets. De opluchting deed me sidderen van genot.
‘Nou,’ antwoordde ze pissig. ‘Ik ben het schoonste huis in de omtrek en wordt daardoor continu gepest of genegeerd door de andere huizen. En dat is allemaal jouw schuld!’
‘Je bedoelt dus…’ Ik kon het verdorie niet geloven.
‘Laat me af en toe verslonzen, schoonmaakfreak! Of het meubilair en ik maken korte metten met je! We kunnen onszelf best wel reinigen, dat hoef jij niet nog eens extra te doen! Besef je wel hoe het is? Ik voel me een outcast! De andere huizen denken dat ik het hoog in mijn bol heb! Dat schoonmaken moet ophouden!’
‘Oké, oké!’ brulde ik. ‘Jij je zin! Ik zal doen wat je vraagt. Altijd, voortaan.’ Ik meende er geen woord van. Ze kon dan wel denken en communiceren, maar niet met gedachten. En bovendien kon ze de onoprechte uitdrukking op mijn gezicht niet zien. Hoopte ik.
Het gat in de muur werd eensklaps wijder. Mijn handen schoten los en bijna donderde ik met een rotvaart naar beneden. Op het nippertje volgde een ruk aan mijn benen. Ik werd naar binnen getrokken waar ik met een bons op de woonkamervloer belandde. Hijgend bleef ik liggen. Het was voorbij, goddank. Het was voorbij! En ik leefde nog! De temperatuur in de woonkamer kreeg opnieuw zijn gebruikelijke, aangename temperatuur en langzaam kwam het gevoel in mijn ballen terug, al zou ik de pijn nog dagen voelen.
Halfnaakt en gebroken bedacht ik wat mijn verstandigste volgende zet kon zijn. Eerst en vooral als de sodemieter uit dit huis weggaan. Daarna zou ik die sloophamer laten komen. Nooit zou ik nog spullen kopen die zelfdenkend waren. Niet eens een televisie of een telefoon. Voortaan nog alleen dingen die niet konden praten of zelf beslissingen konden nemen. En toen sloeg de schrik me om het hart! Wat als die sloophamer niet zou luisteren? Wat als het huis hem kon overhalen om zijn ding niet te doen en in de plaats daarvan mij zou aanvallen? We hadden ons dan wel voorzien van alle gemak door de apparaten zo aan te passen dat ze de meeste van hun functies zelfstandig konden uitvoeren, maar daardoor konden ze ook protesteren. Ze hadden verdorie zelfs een vakbond! Hadden apparaten of huizen mensen ooit eerder aangevallen? Ik dacht het niet. Maar voor alles moest er een eerste keer zijn en ik hoopte dat ik de boodschap nog kon doorgeven aan mijn medemens. Het was eindelijk zover. Onze luie consumptiemaatschappij keerde zich tegen ons! Dat besef kwam plots glashelder op me over, net als het feit dat dit pas het begin was. Oké, tijd om actie te ondernemen.
Knipperend met mijn ogen tilde ik mijn hoofd op om rond te kijken. Het duurde even eer ik besefte hoe ik me vergiste. Had ik gedacht het huis om de tuin te kunnen leiden? Bullshit! Ik werd omsingeld door de meubels. Pootje voor pootje kwamen ze dichterbij. Stil naderbij sluipend als een groep paracommando’s. De zelfbrandende kandelaar hield de muurgatenmaker in haar armen. De tafel kwam met één bloederige poot vooruit gestoken en werd geflankeerd door de messenset die ik, overijverig als ik was, gisteravond nog had laten slijpen met de zelfslijpende multitasker. Als de voorwerpen en meubels gezichten hadden gehad, was ik zeker dat ze gegrijnsd zouden hebben. Maar ze hadden dat niet nodig om er gemeen en doelbewust uit te zien. Geloof me vrij.
‘Wat… Wat zijn jullie van plan?’ wist ik uit te brengen. ‘Ik heb toch ‘oké’ gezegd?’
‘Je meende er niets van,’ klonk de stem van de huiscomputer.
‘Welwaar!’
‘Ik heb de klank van je stem geanalyseerd en je hebt gelogen. Dus zullen wij ervoor zorgen dat je je handjes niet meer kunt laten wapperen.’
‘Wa… wat?’ In weerwil van mijn pijnlijke lijf wist ik me overeind te hijsen. ‘Dat kunnen jullie niet maken! Luister, ik stap nu naar buiten en… ’ Met mijn armen achter mijn rug drukte ik mezelf tegen de muur, waar het gat inmiddels verdwenen was. Wat wenste ik op dit moment dat het gat er nog steeds zat. Dan nog liever te pletter vallen op de stoep, dan wat er nu stond te gebeuren.
‘Ik… weet je, ik kan stof halen. Bij de buren. En… en…’ De messenset begon opgewonden op en neer te dansen, terwijl twee messen elkaar nog wat bijslepen. Uitslovers. ‘Ik zal nooit meer extra poetsen of schilderen. Echt!’
‘O jawel hoor,’ grinnikte de computer. ‘Dat doe je wel... Met je eigen bloed. Mooi kleurtje dat rood.’
Er schoot door me heen dat ze me konden vermoorden zonder dat iemand er ooit iets van zou merken. Ze zouden me in kleine stukken hakken, door de vuilnismaler halen en het bloed laten opzuigen door de muren en de vloer. Ik was gedoemd om te verdwijnen in en tussen mijn eigen aangekochte spullen.Het laatste wat ik hoorde voor een doelgerichte messteek zich door mijn hart boorde was het snap snap snap van mijn fototoestel en de stem van de huiscomputer: ‘Bovendien hoorden we je praten in je slaap. Je wilde ons weggooien en een technologisch vrij huis bouwen. Daar komt dus niets van in.’