Inspecteur Bonham fronste het voorhoofd toen hij zijn telefoon hoorde rinkelen, en hij nam de hoorn op met de zekerheid dat er slecht nieuws aankwam.
"Inspecteur?"
"Ja," zei hij, met een stem waarin berusting doorklonk.
"Ik vrees dat we er nog eentje gevonden hebben, ditmaal in Cromwell Street. Als u zo snel mogelijk hierheen wil komen?"
"Ik kom onmiddellijk. Is dit weer zo'n, hoe zal ik het zeggen, bijzonder geval?"
"Nee, Inspecteur, dit lijkt een eerder onschuldig geval te zijn. Hij strompelt maar wat rond en jaagt toevallig voorbijkomende kinderen en bejaarden de stuipen op het lijf. Ik neem aan dat hij binnen enkele minuten in elkaar zakt voor hij kans gezien heeft om voor ernstige problemen te zorgen. Maar we hebben in ieder geval een ploeg nodig om alles op te ruimen."
"Natuurlijk," zei inspecteur Bonham. "We komen eraan. Hou een oogje in het zeil."
Al spoedig waren ze onderweg naar de plaats van de misdaad. Toch jammer dat een dergelijk incident moet gebeuren in een keurig deel van de stad als Cromwell Street, dacht Bonham toen ze door het nachtelijke stadslandschap scheurden. De drie leden van de "opruimings"-ploeg zwegen, zodat hij zijn gedachten de vrije loop kon laten. Hij was getraind om de confrontatie aan te gaan met alle soorten misdadigers, zelfs het ergste type van seriemoordenaars, maar niets had hem voorbereid op de weerzinwekkende gruwel die dit stadje de laatste weken had geteisterd.De eerste maal dat iemand de term "serie-reanimator" had gebruikt had hij dit idee vol minachting weggelachen, nog steeds overtuigd van het feit dat ze hier te maken hadden met een grappenmaker behept met een ziekelijk gevoel voor humor. Maar de lijkschouwingen hadden geen ruimte voor twijfel gelaten: alle slachtoffers waren onlangs overleden personen, van wie de dood officieel was geregistreerd, en die via een of andere onpeilbare methode weer tot leven waren gewekt en losgelaten op een niets vermoedende wereld, tot men zich over hen ontfermde, of, zoals vaak het geval was, tot ze ineen zegen.
De meeste van de weer tot leven gewekte lijken waren eerder onschuldig geweest, maar de aanblik ervan was voor vele voorbijgangers te veel gebleken. Sommigen waren flauwgevallen, of waren misselijk geworden bij het zien van een weer tot leven gewekte man die op straat rondhobbelde, met verteerde vingers om zich heen tastte, onduidelijke geluiden gromde, schaamteloos pronkte met zijn misvormde en rondbengelende lichaamsdelen, en een spoor achterliet van verrot vlees, gestold bloed en verschrompelde organen. Ze werden allen zonder onderscheid gedreven door de drang die hen bezeten had voor hun dood. Sommige van de "gereanimeerden" waren er slecht aan toe geweest, ten gevolge van rigor mortis of voortschrijdende ontbinding, en waren al snel door hun knieën gezakt en hadden liggen stuiptrekken tot ze "opgeruimd" werden en herbegraven.
Er waren echter een paar vervelende gevallen geweest. Bonham kon zich nog levendig het hoertje herinneren, dat gedood was door een klant die haar niet had kunnen betalen. Nadat ze weer tot leven gewekt was ging ze weer koortsachtig op zoek naar nieuwe klanten, en stortte haar verminkte lichaam op jongemannen die haar pad kruisten, waarbij ze hen iedere zin in sex ontnam voor tenminste een paar maanden. Toen de opruimingsploeg uiteindelijk op het toneel verscheen had ze zicht juist op een pizzabesteller geslingerd, en dit met zo'n kracht dat haar wulpse vormen compleet uit elkaar gevallen waren, wat een surrealistische dimensie verleende aan het tafereeltje. Een lid van de ploeg had het beschreven als "een man, van kop tot teen bedekt in veelkleurige smurrie, en zittend als middenin een pizza van gigantische afmetingen."
Dan was er het geval geweest van een dronkaard, het slachtoffer van een overdosis, die enkel uit de dood herrezen was (met enige hulp van de anonieme reanimator) om cafés binnen te glippen en de drankjes van de klanten te pikken. Toen hij ze naar binnen goot vloeide het bier weer weg uit een hele reeks lichaamsopeningen, wat een walgelijke stank produceerde en voor een afschuwelijke troep zorgde. Zijn verschijning had niet bepaald geleid tot een verhoogd barbezoek in het stadje.
Het meest genante geval was echter dat geweest van een verkoper van verzekeringen die omgekomen was in een auto-ongeluk. Eenmaal weer tot leven gewekt sloop hij rond, en sloeg de voorbijgangers met ontzetting met zijn gruwelijk verhakkelde lichaam. Hij duwde hen papier dat hij van de straat had opgeraapt in het gezicht, als waren het documenten die hij hen ter ondertekening aanbood, en beroofde hen vervolgens van hun geld. Ze hadden hem enkel kunnen stoppen met het lastig vallen van mensen door hem volledig te "ontmantelen", maar zelfs dan hadden de afzonderlijke stukken zich hardnekkig verzet tegen dit dwarsbomen van het diepgewortelde instinct tot zakendoen.
De misdaden waren al wekenlang het gespreksonderwerp bij uitstek geweest. Over de man die deze afschuwelijke wandaden op zijn geweten had was nog weinig of niets bekend. Inspecteur Bonham koesterde echter nog steeds de hoop om hem op een dag op heterdaad te betrappen.
Toen ze in Cromwell Street arriveerden zag Bonham het slachtoffer in het midden van de straat staan, woest molenwiekend met zijn armen, en gedurig stukken van zijn lichaam verliezend ten gevolge van deze koortsachtige inspanningen. "De man was vroeger politie-agent, en regelde toen het verkeer," vertelde iemand aan Bonham. "Hij is nog steeds verknocht aan zijn oude baantje, maar nu jaagt hij de chauffeurs de doodsschrik op het lijf eerder dan het verkeer soepel te doen verlopen."
"Regelen jullie dit zaakje maar even," zei Bonham toen hij uit de auto stapte. "Ik denk dat het de moeite loont hier wat onderzoek te verrichten. Ik ben zo terug." De meeste weer tot leven gewekte lijken lieten een spoor achter dat gevolgd kon worden, en dit geval vormde geen uitzondering op die regel. Met zijn wapen in de aanslag rende Bonham in de richting van waaruit de arme drommel moest gekomen zijn. Het spoor van verdroogde stukjes en beetjes die de man onderweg was kwijtgeraakt voerde hem in een smalle, donkere steeg. Hij wachtte tot zijn ogen zich hadden aangepast aan de duisternis, en schuifelde toen behoedzaam verder. Er bewoog niets, en geen enkel geluid verbrak de drukkende stilte. Het spoor leidde hem in een zijsteegje, waar Bonham plots gestopt werd door een metalen hek. Zijn eerste gedachte was, Hier klopt iets niet. Deze rondhobbelende ondode man kan onmogelijk over dit hek geklommen zijn. Ofwel was dit hek hier dus geplaatst na zijn doortocht, ofwel was hier een vals spoor aangebracht om hem te misleiden. Misschien was het veiliger om dit geval niet verder te onderzoeken. Ongetwijfeld zouden er andere kansen volgen.
Hij stond op het punt de hoop op te geven en onverrichterzake terug te keren toen een stem hem sissend aansprak.
"Hé, wacht even. Dit is het moment waarop je zolang gewacht hebt. Dit is de enige kans van je leven om me bij de kraag te vatten. Je bent nog nooit zo snel geweest. Je bent nog nooit zo dichtbij geweest. Gooi die kans nu niet weg. Pak me maar, als je kan."
Bonham verstijfde, en tuurde in de richting vanwaar de stem gekomen was. De man bevond zich duidelijk achter het hek. Die vage vorm, zou dat hem kunnen zijn? Hij richtte er zijn wapen op, maar vuurde nog niet. Nee, dat waren vuilnisbakken, of stapels afval. Het was moeilijk om iets te onderscheiden in deze duisternis.
"Kom me maar halen," plaagde de stem hem, van een eindje verderop. "Mijn leven ligt in jouw handen. Waarop wacht je eigenlijk, kerel? Vooruit!"Ik moet over dit verdomde hek klimmen, besloot Bonham. Misschien krijg ik nooit een andere kans om de rotzak bij de kladden te grijpen. Nu kan ik misschien de rekening vereffenen. Ik mag deze gelegenheid niet door mijn vingers laten glippen. Ik zal deze verdoemde griezel even laten boeten voor zijn misdaden. Die arme agent in Cromwell Street, die zichzelf, hoe onbewust dan ook, tot een parodie van de ordehandhaving maakte. En al die arme, onschuldige zielen, of het nu hoertjes waren of verkopers van verzekeringen, die beroofd waren van de eeuwige rust die ze ten volle verdienden. Deze misdaden waren zo fundamenteel onrechtvaardig, zo hartverscheurend oneerbiedig ten opzichte van de meest essentiële menselijke waarden, zo godvergeten verkeerd en afschuwwekkend...
Woede welde in hem op, een niet te stoppen getij dat alle andere gedachten en emoties wegspoelde. Hij greep zijn wapen stevig beet en dacht, Ik kom je halen, jij onmens. En ik knal je neer. Wees er maar zeker van dat ik een manier vind om te rechtvaardigen dat ik je ter plaatse neerknalde. Je bent al zo goed als dood, kerel. Ik kom eraan.
Inspecteur Bonham begon over het hek te klimmen. Weglopen heeft geen zin meer, dacht hij. Geniet maar van je laatste momenten. Want ik ga je doden. Dat laatste woord echode nog steeds in Bonhams geest (Doden! Doden! Doden!) toen het metalen hek plots onder stroom gezet werd, en het hoge voltage dat door zijn lichaam flitste iedere vezel roosterde. Het laatste dat Bonham hoorde voor de wereld zwart werd was een waanzinnig gelach dat van vlakbij kwam.
***
Het zwart loste langzaam op. Inspecteur Bonham voelde zich koud en levenloos, maar niettemin gedwongen om overeind te komen. Er is iets met me mis, dacht hij. Het was als een kater, maar dan wel tien maal erger. Het was alleen geen echte pijn, maar eerder een verschrikkelijk gevoel van verdoving en stijfheid, alsof hij jarenlang geslapen had.
Toen hij eindelijk overeind stond keek hij om zich heen. Zijn blik was troebel, en het bleek onmogelijk om zijn ogen op iets te richten. Dit duistere steegje kwam hem vaag bekend voor, maar hij scheen geen duidelijke herinneringen te bezitten. Ik moet doden, was zo ongeveer de enige gedachte die uitkwam boven het geruis dat zijn geest vulde. Doden, doden, doden.
Hij richtte zijn blik naar beneden en merkte dat hij een wapen in zijn hand hield, en dat die hand volledig verkoold was. Dat bleek ook het geval met de rest van zijn lichaam. Wat is er met me gebeurd? dacht hij vaagjes. Een ongeluk of zo? Om een of andere redenen bleek hij ook al niet te ademen. Vreemd, dacht hij, heel erg vreemd.
Maar uiteindelijk had dit allemaal geen belang. Het enige dat telde was de aandrang die nu onweerstaanbaar begon te worden, een dwingende kracht die zijn geest domineerde. Doden, doden, doden.Hij nam zijn wapen stevig beet en begon het steegje uit te wandelen, nog steeds wat stijfjes.
Ik moet doden, dacht hij. Doden, doden, doden.
"Inspecteur?"
"Ja," zei hij, met een stem waarin berusting doorklonk.
"Ik vrees dat we er nog eentje gevonden hebben, ditmaal in Cromwell Street. Als u zo snel mogelijk hierheen wil komen?"
"Ik kom onmiddellijk. Is dit weer zo'n, hoe zal ik het zeggen, bijzonder geval?"
"Nee, Inspecteur, dit lijkt een eerder onschuldig geval te zijn. Hij strompelt maar wat rond en jaagt toevallig voorbijkomende kinderen en bejaarden de stuipen op het lijf. Ik neem aan dat hij binnen enkele minuten in elkaar zakt voor hij kans gezien heeft om voor ernstige problemen te zorgen. Maar we hebben in ieder geval een ploeg nodig om alles op te ruimen."
"Natuurlijk," zei inspecteur Bonham. "We komen eraan. Hou een oogje in het zeil."
Al spoedig waren ze onderweg naar de plaats van de misdaad. Toch jammer dat een dergelijk incident moet gebeuren in een keurig deel van de stad als Cromwell Street, dacht Bonham toen ze door het nachtelijke stadslandschap scheurden. De drie leden van de "opruimings"-ploeg zwegen, zodat hij zijn gedachten de vrije loop kon laten. Hij was getraind om de confrontatie aan te gaan met alle soorten misdadigers, zelfs het ergste type van seriemoordenaars, maar niets had hem voorbereid op de weerzinwekkende gruwel die dit stadje de laatste weken had geteisterd.De eerste maal dat iemand de term "serie-reanimator" had gebruikt had hij dit idee vol minachting weggelachen, nog steeds overtuigd van het feit dat ze hier te maken hadden met een grappenmaker behept met een ziekelijk gevoel voor humor. Maar de lijkschouwingen hadden geen ruimte voor twijfel gelaten: alle slachtoffers waren onlangs overleden personen, van wie de dood officieel was geregistreerd, en die via een of andere onpeilbare methode weer tot leven waren gewekt en losgelaten op een niets vermoedende wereld, tot men zich over hen ontfermde, of, zoals vaak het geval was, tot ze ineen zegen.
De meeste van de weer tot leven gewekte lijken waren eerder onschuldig geweest, maar de aanblik ervan was voor vele voorbijgangers te veel gebleken. Sommigen waren flauwgevallen, of waren misselijk geworden bij het zien van een weer tot leven gewekte man die op straat rondhobbelde, met verteerde vingers om zich heen tastte, onduidelijke geluiden gromde, schaamteloos pronkte met zijn misvormde en rondbengelende lichaamsdelen, en een spoor achterliet van verrot vlees, gestold bloed en verschrompelde organen. Ze werden allen zonder onderscheid gedreven door de drang die hen bezeten had voor hun dood. Sommige van de "gereanimeerden" waren er slecht aan toe geweest, ten gevolge van rigor mortis of voortschrijdende ontbinding, en waren al snel door hun knieën gezakt en hadden liggen stuiptrekken tot ze "opgeruimd" werden en herbegraven.
Er waren echter een paar vervelende gevallen geweest. Bonham kon zich nog levendig het hoertje herinneren, dat gedood was door een klant die haar niet had kunnen betalen. Nadat ze weer tot leven gewekt was ging ze weer koortsachtig op zoek naar nieuwe klanten, en stortte haar verminkte lichaam op jongemannen die haar pad kruisten, waarbij ze hen iedere zin in sex ontnam voor tenminste een paar maanden. Toen de opruimingsploeg uiteindelijk op het toneel verscheen had ze zicht juist op een pizzabesteller geslingerd, en dit met zo'n kracht dat haar wulpse vormen compleet uit elkaar gevallen waren, wat een surrealistische dimensie verleende aan het tafereeltje. Een lid van de ploeg had het beschreven als "een man, van kop tot teen bedekt in veelkleurige smurrie, en zittend als middenin een pizza van gigantische afmetingen."
Dan was er het geval geweest van een dronkaard, het slachtoffer van een overdosis, die enkel uit de dood herrezen was (met enige hulp van de anonieme reanimator) om cafés binnen te glippen en de drankjes van de klanten te pikken. Toen hij ze naar binnen goot vloeide het bier weer weg uit een hele reeks lichaamsopeningen, wat een walgelijke stank produceerde en voor een afschuwelijke troep zorgde. Zijn verschijning had niet bepaald geleid tot een verhoogd barbezoek in het stadje.
Het meest genante geval was echter dat geweest van een verkoper van verzekeringen die omgekomen was in een auto-ongeluk. Eenmaal weer tot leven gewekt sloop hij rond, en sloeg de voorbijgangers met ontzetting met zijn gruwelijk verhakkelde lichaam. Hij duwde hen papier dat hij van de straat had opgeraapt in het gezicht, als waren het documenten die hij hen ter ondertekening aanbood, en beroofde hen vervolgens van hun geld. Ze hadden hem enkel kunnen stoppen met het lastig vallen van mensen door hem volledig te "ontmantelen", maar zelfs dan hadden de afzonderlijke stukken zich hardnekkig verzet tegen dit dwarsbomen van het diepgewortelde instinct tot zakendoen.
De misdaden waren al wekenlang het gespreksonderwerp bij uitstek geweest. Over de man die deze afschuwelijke wandaden op zijn geweten had was nog weinig of niets bekend. Inspecteur Bonham koesterde echter nog steeds de hoop om hem op een dag op heterdaad te betrappen.
Toen ze in Cromwell Street arriveerden zag Bonham het slachtoffer in het midden van de straat staan, woest molenwiekend met zijn armen, en gedurig stukken van zijn lichaam verliezend ten gevolge van deze koortsachtige inspanningen. "De man was vroeger politie-agent, en regelde toen het verkeer," vertelde iemand aan Bonham. "Hij is nog steeds verknocht aan zijn oude baantje, maar nu jaagt hij de chauffeurs de doodsschrik op het lijf eerder dan het verkeer soepel te doen verlopen."
"Regelen jullie dit zaakje maar even," zei Bonham toen hij uit de auto stapte. "Ik denk dat het de moeite loont hier wat onderzoek te verrichten. Ik ben zo terug." De meeste weer tot leven gewekte lijken lieten een spoor achter dat gevolgd kon worden, en dit geval vormde geen uitzondering op die regel. Met zijn wapen in de aanslag rende Bonham in de richting van waaruit de arme drommel moest gekomen zijn. Het spoor van verdroogde stukjes en beetjes die de man onderweg was kwijtgeraakt voerde hem in een smalle, donkere steeg. Hij wachtte tot zijn ogen zich hadden aangepast aan de duisternis, en schuifelde toen behoedzaam verder. Er bewoog niets, en geen enkel geluid verbrak de drukkende stilte. Het spoor leidde hem in een zijsteegje, waar Bonham plots gestopt werd door een metalen hek. Zijn eerste gedachte was, Hier klopt iets niet. Deze rondhobbelende ondode man kan onmogelijk over dit hek geklommen zijn. Ofwel was dit hek hier dus geplaatst na zijn doortocht, ofwel was hier een vals spoor aangebracht om hem te misleiden. Misschien was het veiliger om dit geval niet verder te onderzoeken. Ongetwijfeld zouden er andere kansen volgen.
Hij stond op het punt de hoop op te geven en onverrichterzake terug te keren toen een stem hem sissend aansprak.
"Hé, wacht even. Dit is het moment waarop je zolang gewacht hebt. Dit is de enige kans van je leven om me bij de kraag te vatten. Je bent nog nooit zo snel geweest. Je bent nog nooit zo dichtbij geweest. Gooi die kans nu niet weg. Pak me maar, als je kan."
Bonham verstijfde, en tuurde in de richting vanwaar de stem gekomen was. De man bevond zich duidelijk achter het hek. Die vage vorm, zou dat hem kunnen zijn? Hij richtte er zijn wapen op, maar vuurde nog niet. Nee, dat waren vuilnisbakken, of stapels afval. Het was moeilijk om iets te onderscheiden in deze duisternis.
"Kom me maar halen," plaagde de stem hem, van een eindje verderop. "Mijn leven ligt in jouw handen. Waarop wacht je eigenlijk, kerel? Vooruit!"Ik moet over dit verdomde hek klimmen, besloot Bonham. Misschien krijg ik nooit een andere kans om de rotzak bij de kladden te grijpen. Nu kan ik misschien de rekening vereffenen. Ik mag deze gelegenheid niet door mijn vingers laten glippen. Ik zal deze verdoemde griezel even laten boeten voor zijn misdaden. Die arme agent in Cromwell Street, die zichzelf, hoe onbewust dan ook, tot een parodie van de ordehandhaving maakte. En al die arme, onschuldige zielen, of het nu hoertjes waren of verkopers van verzekeringen, die beroofd waren van de eeuwige rust die ze ten volle verdienden. Deze misdaden waren zo fundamenteel onrechtvaardig, zo hartverscheurend oneerbiedig ten opzichte van de meest essentiële menselijke waarden, zo godvergeten verkeerd en afschuwwekkend...
Woede welde in hem op, een niet te stoppen getij dat alle andere gedachten en emoties wegspoelde. Hij greep zijn wapen stevig beet en dacht, Ik kom je halen, jij onmens. En ik knal je neer. Wees er maar zeker van dat ik een manier vind om te rechtvaardigen dat ik je ter plaatse neerknalde. Je bent al zo goed als dood, kerel. Ik kom eraan.
Inspecteur Bonham begon over het hek te klimmen. Weglopen heeft geen zin meer, dacht hij. Geniet maar van je laatste momenten. Want ik ga je doden. Dat laatste woord echode nog steeds in Bonhams geest (Doden! Doden! Doden!) toen het metalen hek plots onder stroom gezet werd, en het hoge voltage dat door zijn lichaam flitste iedere vezel roosterde. Het laatste dat Bonham hoorde voor de wereld zwart werd was een waanzinnig gelach dat van vlakbij kwam.
***
Het zwart loste langzaam op. Inspecteur Bonham voelde zich koud en levenloos, maar niettemin gedwongen om overeind te komen. Er is iets met me mis, dacht hij. Het was als een kater, maar dan wel tien maal erger. Het was alleen geen echte pijn, maar eerder een verschrikkelijk gevoel van verdoving en stijfheid, alsof hij jarenlang geslapen had.
Toen hij eindelijk overeind stond keek hij om zich heen. Zijn blik was troebel, en het bleek onmogelijk om zijn ogen op iets te richten. Dit duistere steegje kwam hem vaag bekend voor, maar hij scheen geen duidelijke herinneringen te bezitten. Ik moet doden, was zo ongeveer de enige gedachte die uitkwam boven het geruis dat zijn geest vulde. Doden, doden, doden.
Hij richtte zijn blik naar beneden en merkte dat hij een wapen in zijn hand hield, en dat die hand volledig verkoold was. Dat bleek ook het geval met de rest van zijn lichaam. Wat is er met me gebeurd? dacht hij vaagjes. Een ongeluk of zo? Om een of andere redenen bleek hij ook al niet te ademen. Vreemd, dacht hij, heel erg vreemd.
Maar uiteindelijk had dit allemaal geen belang. Het enige dat telde was de aandrang die nu onweerstaanbaar begon te worden, een dwingende kracht die zijn geest domineerde. Doden, doden, doden.Hij nam zijn wapen stevig beet en begon het steegje uit te wandelen, nog steeds wat stijfjes.
Ik moet doden, dacht hij. Doden, doden, doden.