Femke was met haar jonge zusje Jana en haar ouders met vakantie op Bodrum. Een toeristenval maar ook een leuke vissershaven in het Zuidwesten van Turkije aan de Egeïsche Zee, onder Izmir. Zelfs zo dicht bij het Griekse eilandje Kos dat je er met een overzetboot heen kan.
Ze hadden het oude kasteel gezien dat over de zee uitkijkt, en wandelden langs de haven, waar veel mooie houten zeilboten aangemeerd lagen. ‘Heerlijk, ruik die zeelucht’, zei vader. ‘De herfst is toch ideaal voor een vakantie, helemaal geen toeristen meer.’ Hij verzweeg maar dat ze niet tijdens de zomermaanden konden gaan omdat hij geen verlof kreeg op zijn werk.
‘Geen toeristen, zelfs geen mensen,’ zuchtte Femke. ‘Ik verveel me dood’, zei Jana. Geen wonder, Bodrum was zowat uitgestorven. Ze wandelden door de vele smalle straatjes met zoveel leuke winkeltjes, die allemaal potdicht waren. Het was alsof voor de Turken het winterseizoen al begonnen was.
‘Komaan, we zijn schatrijk!’ zei moeder, ‘vader is net naar het wisselkantoor geweest’
‘Voor honderd euro kreeg ik 120 miljoen Turkse Lire! Nooit zoveel geld op zak gehad. Natuurlijk kost een biertje wel drie miljoen hier.’
‘Geef mij maar een cola,’ zei Femke, ‘da’s maar twee miljoen’
‘Oké, we gaan iets drinken en iets eten,’ zei moeder. ‘Het is al na de middag, ik begin honger te krijgen.’
Na wat zoeken vonden ze een visrestaurant dat zowaar open was. Het terras bestond uit eenvoudige houten tafeltjes en wat stoelen, die gewoon op het strand stonden. Ze hadden een mooi zicht op de baai en verder weg op het kasteel. De uitbater had een grote zwarte snor en sprak gelukkig Engels.
‘De vis is vers gevangen,’ zei hij, ‘en heel goedkoop want er zijn bijna geen toeristen meer.’ Ze kregen al dadelijk een slaatje en een grote kom frieten. ‘Vis later, eerst bakken,’ verduidelijkte de man.
‘Het water ziet er heerlijk uit,’ zei Femke, ‘ik ga even pootje baden.’
‘Erg koud,’ zei de restaurantbaas.
Femke lachtte. ‘Ik heb geen schrik van de kou.’
‘Toch oppassen. Niet diep gaan. Vorige week nog, toerist uit Engeland, diep in water. Kou aan hart. Verdronken, weggespoeld in zee.’
‘Zo ver ga ik niet hoor,’ zei Femke.
‘Pas toch maar op,’ zei moeder, ‘ik heb gelezen dat hier soms grote kwallen dicht bij het strand zijn.’
‘Geen nood, ik heb rubberen strandschoenen aan!’
Femke liep het strand af, en dan voorzichtig het water in. Brrr! Het was verdorie echt érg koud. Toch ga ik nu niet terug, dacht ze, anders lacht Jana me weer uit. Voetje voor voetje ging ze verder het water in, hobbelend over de stenen onder water. Het kille water kroop hoger, tot aan haar knieën, dan tot aan haar billen. Eenmaal erin was het helemaal zo erg koud niet meer.
Iets gleed zacht en koud langs haar linkervoet. Wat wier of een plasticzak, dacht Femke. Ze keek achterom. Het terrasje zag er plots heel ver weg uit.
Het koud ding kronkelde om haar voet en gaf een plotse ruk, zodat Femke even struikelde. Ze keek naar beneden, het water was vuil en grauw, ze zag alleen iets wits rond haar voet. Iets dat harder aan haar voet sleurde.
Femke gilde toen ze achterover viel in het water en plots ondergedompeld werd in de ijzige koude. Proestend kwam ze overeind maar het ding hield haar vast, probeerde haar onder te trekken. Femke stak beide handen onder water en voelde iets kouds dat grimmig bewoog rond haar voet. Wat het ook was, het leefde! Het probeerde haar mee te sleuren, de diepere zee in.
Femke gaf een harde ruk en het ding liet haar los. Gillend draaide ze zich om en rende uit het water. Ze was haar ene strandschoen kwijt en de stenen waren hard onder haar voeten.
‘Wat is er? Wat is er?’ Moeder in grote paniek.
‘Iets greep me beet,’ huilde Femke, ‘het wilde niet loslaten.’
Vader keek naar haar voet. ‘Het is oké, je hebt maar een paar schrammen,’ zei hij. ‘Kom, ik wind mijn zakdoek om je voet, op één schoen kan je niet lopen.’
‘Kwal,’ mompelde de uitbater, ‘soms dicht bij strand. Gevaarlijk.’
‘Het doet geen pijn. Ik ben alleen erg geschrokken,’ zei Femke.
De inmiddels gebakken vis smaakte heerlijk. Ze namen een busje terug naar het hotel, met zo’n voet in een zakdoek was wandelen wat moeilijk.
Maar ’s avonds begon Femke’s voet pijn te doen. De schrammen waren felrood geworden en bloedden zelfs een beetje. Femke’s vader ging naar de receptie.
‘No, no doctor. Naar özel Bodrum hastanesi. Poliklinik in Marsmabedi Straat. Heel de nacht open.’
Gelukkig was er een taxistation naast het hotel. Een behulpzame chauffeur bracht Femke en vader onmiddellijk naar de polikliniek, en zei zelfs dat hij op hen zou wachten tot ze klaar waren.
De dokter onderzocht Femke’s voet en keek dan heel vreemd. ‘Geen kwal,’ zei hij tot vader. ‘Dit hier zijn sporen van nagels. Menselijke vingernagels!’
Een half uur later stonden Femke en haar vader op het strand, met de politie. De restaurantuitbater verscheen in paniek met een zaklamp, hij dacht dat men zijn restaurant ging overvallen. Femke kreeg grote rubberlaarzen aan en ging het donkere water in om de politie te tonen waar ze aangevallen werd. De politiemannen hadden sterke zaklampen en stokken met haken, en ook grote laarzen. Dan wuifden ze Femke weg: ‘Ga terug op strand nu!’ Maar Femke keek om en zag hoe ze met hun stokken iets vasthaakten dat net onder het water dreef, iets dat groot en wit was. Ze sleepten het op het strand, dan werd het weggevoerd in een ziekenwagen.
Een politieman kwam bij Femkes vader. ‘De verdronken Engelse toerist,’ zei hij, ‘lag daar al meer dan een week. Zat vast in zeewier, zo dicht bij het strand. Vissen hadden tong, neus en ogen al opgevreten. Maar hij had dit in zijn ene hand.’Hij overhandigde Femkes rubberen strandschoen aan haar vader.
Ze hadden het oude kasteel gezien dat over de zee uitkijkt, en wandelden langs de haven, waar veel mooie houten zeilboten aangemeerd lagen. ‘Heerlijk, ruik die zeelucht’, zei vader. ‘De herfst is toch ideaal voor een vakantie, helemaal geen toeristen meer.’ Hij verzweeg maar dat ze niet tijdens de zomermaanden konden gaan omdat hij geen verlof kreeg op zijn werk.
‘Geen toeristen, zelfs geen mensen,’ zuchtte Femke. ‘Ik verveel me dood’, zei Jana. Geen wonder, Bodrum was zowat uitgestorven. Ze wandelden door de vele smalle straatjes met zoveel leuke winkeltjes, die allemaal potdicht waren. Het was alsof voor de Turken het winterseizoen al begonnen was.
‘Komaan, we zijn schatrijk!’ zei moeder, ‘vader is net naar het wisselkantoor geweest’
‘Voor honderd euro kreeg ik 120 miljoen Turkse Lire! Nooit zoveel geld op zak gehad. Natuurlijk kost een biertje wel drie miljoen hier.’
‘Geef mij maar een cola,’ zei Femke, ‘da’s maar twee miljoen’
‘Oké, we gaan iets drinken en iets eten,’ zei moeder. ‘Het is al na de middag, ik begin honger te krijgen.’
Na wat zoeken vonden ze een visrestaurant dat zowaar open was. Het terras bestond uit eenvoudige houten tafeltjes en wat stoelen, die gewoon op het strand stonden. Ze hadden een mooi zicht op de baai en verder weg op het kasteel. De uitbater had een grote zwarte snor en sprak gelukkig Engels.
‘De vis is vers gevangen,’ zei hij, ‘en heel goedkoop want er zijn bijna geen toeristen meer.’ Ze kregen al dadelijk een slaatje en een grote kom frieten. ‘Vis later, eerst bakken,’ verduidelijkte de man.
‘Het water ziet er heerlijk uit,’ zei Femke, ‘ik ga even pootje baden.’
‘Erg koud,’ zei de restaurantbaas.
Femke lachtte. ‘Ik heb geen schrik van de kou.’
‘Toch oppassen. Niet diep gaan. Vorige week nog, toerist uit Engeland, diep in water. Kou aan hart. Verdronken, weggespoeld in zee.’
‘Zo ver ga ik niet hoor,’ zei Femke.
‘Pas toch maar op,’ zei moeder, ‘ik heb gelezen dat hier soms grote kwallen dicht bij het strand zijn.’
‘Geen nood, ik heb rubberen strandschoenen aan!’
Femke liep het strand af, en dan voorzichtig het water in. Brrr! Het was verdorie echt érg koud. Toch ga ik nu niet terug, dacht ze, anders lacht Jana me weer uit. Voetje voor voetje ging ze verder het water in, hobbelend over de stenen onder water. Het kille water kroop hoger, tot aan haar knieën, dan tot aan haar billen. Eenmaal erin was het helemaal zo erg koud niet meer.
Iets gleed zacht en koud langs haar linkervoet. Wat wier of een plasticzak, dacht Femke. Ze keek achterom. Het terrasje zag er plots heel ver weg uit.
Het koud ding kronkelde om haar voet en gaf een plotse ruk, zodat Femke even struikelde. Ze keek naar beneden, het water was vuil en grauw, ze zag alleen iets wits rond haar voet. Iets dat harder aan haar voet sleurde.
Femke gilde toen ze achterover viel in het water en plots ondergedompeld werd in de ijzige koude. Proestend kwam ze overeind maar het ding hield haar vast, probeerde haar onder te trekken. Femke stak beide handen onder water en voelde iets kouds dat grimmig bewoog rond haar voet. Wat het ook was, het leefde! Het probeerde haar mee te sleuren, de diepere zee in.
Femke gaf een harde ruk en het ding liet haar los. Gillend draaide ze zich om en rende uit het water. Ze was haar ene strandschoen kwijt en de stenen waren hard onder haar voeten.
‘Wat is er? Wat is er?’ Moeder in grote paniek.
‘Iets greep me beet,’ huilde Femke, ‘het wilde niet loslaten.’
Vader keek naar haar voet. ‘Het is oké, je hebt maar een paar schrammen,’ zei hij. ‘Kom, ik wind mijn zakdoek om je voet, op één schoen kan je niet lopen.’
‘Kwal,’ mompelde de uitbater, ‘soms dicht bij strand. Gevaarlijk.’
‘Het doet geen pijn. Ik ben alleen erg geschrokken,’ zei Femke.
De inmiddels gebakken vis smaakte heerlijk. Ze namen een busje terug naar het hotel, met zo’n voet in een zakdoek was wandelen wat moeilijk.
Maar ’s avonds begon Femke’s voet pijn te doen. De schrammen waren felrood geworden en bloedden zelfs een beetje. Femke’s vader ging naar de receptie.
‘No, no doctor. Naar özel Bodrum hastanesi. Poliklinik in Marsmabedi Straat. Heel de nacht open.’
Gelukkig was er een taxistation naast het hotel. Een behulpzame chauffeur bracht Femke en vader onmiddellijk naar de polikliniek, en zei zelfs dat hij op hen zou wachten tot ze klaar waren.
De dokter onderzocht Femke’s voet en keek dan heel vreemd. ‘Geen kwal,’ zei hij tot vader. ‘Dit hier zijn sporen van nagels. Menselijke vingernagels!’
Een half uur later stonden Femke en haar vader op het strand, met de politie. De restaurantuitbater verscheen in paniek met een zaklamp, hij dacht dat men zijn restaurant ging overvallen. Femke kreeg grote rubberlaarzen aan en ging het donkere water in om de politie te tonen waar ze aangevallen werd. De politiemannen hadden sterke zaklampen en stokken met haken, en ook grote laarzen. Dan wuifden ze Femke weg: ‘Ga terug op strand nu!’ Maar Femke keek om en zag hoe ze met hun stokken iets vasthaakten dat net onder het water dreef, iets dat groot en wit was. Ze sleepten het op het strand, dan werd het weggevoerd in een ziekenwagen.
Een politieman kwam bij Femkes vader. ‘De verdronken Engelse toerist,’ zei hij, ‘lag daar al meer dan een week. Zat vast in zeewier, zo dicht bij het strand. Vissen hadden tong, neus en ogen al opgevreten. Maar hij had dit in zijn ene hand.’Hij overhandigde Femkes rubberen strandschoen aan haar vader.