Wilfrid en Brian waren twee keiharde vrienden. Ze hadden samen school gelopen, en woonden in hetzelfde kleine gehucht vlak bij Greyhuysen. Wilfrid was slager en Brian werkte bij de post. Geen van de twee was getrouwd, ze bezochten liever samen de pub ‘s avonds om er vogelpik te spelen en grote pinten bier te hijsen. Ze hadden ook dezelfde passie: beide waren fervente jagers, en elk had boven zijn bed een groot jachtgeweer hangen, altijd keurig opgepoetst. In deze tijd van het jaar werden die geweren van de muur gehaald.
Brian was maar een gelegenheidsjager die meer gaten in de lucht schoot dan dat hij iets raakte, behalve soms een boom, want die kon niet opzij gaan. Maar Wilfrid was een echte fanaat. Zijn beroep deed daar natuurlijk iets aan, hij was gewend met dode dieren om te gaan. Hij bezat zelfs een kleine jachthut, vlakbij het een tiental mijlen verder gelegen bos. Natuurlijk was het wettelijk niet toegelaten in dat bos te jagen want dat hoorde toe aan een baron, en die man had zelfs een jachtopziener om stropers weg te jagen. Je kon in de gevangenis gegooid worden voor stropen in die tijd!
Maar Wilfrid kende de jachtopziener, en wist die altijd keurig te ontwijken. Hij reed met zijn fiets naar de jachthut, en verborg de fiets vlug binnen. En hij fietste vaak terug met een paar hazen of patrijzen, of soms zelfs groter wild. Dat vlees verkocht hij dan in het geheim in zijn winkel aan zijn beste klanten, die wel best eens een stukje wild wilden proeven.
Zo ook dat jaar. Wilfrid had al twee hazen buitgemaakt, en het begon al te schemeren. Hij was halfwege het bos en dacht eraan om terug te keren naar zijn hut. Op dat ogenblik kwam plots een mooie reebok tevoorschijn. De wind blaasde in Wilfrids richting en het dier had hem niet bespeurd.
Dadelijk bleef Wilfrid stokstijf staan. Wat een prachtig dier, dacht hij. Heel traag bracht hij zijn geweer omhoog en in aanslag. Over de metalen loop keek hij recht naar de reebok, en op dat ogenblik zag deze ook de jager. Het dier verstarde, en even keken de jager en de prooi elkaar in de ogen. De reebok had grote, zwarte ogen die Wilfrid star aankeken. Het was bijna alsof hij hem uitdaagde.
BANG !
Zonder een geluid viel het dier op de grond. Wilfrid dankte zijn gesternte voor zijn geluk, en sleepte het dier naar zijn hut. Het was een zwaar dier, hij zweette van het sjouwen. Maar intussen rekende hij al uit hoeveel profijt hij zou maken van al dat mooie vlees.
In de hut stak hij de haard aan, en vilde het dode dier. Het vlees deed hij keurig in zakken, en de huid hing hij te drogen aan een haak. Dan ging Wilfrid rustig slapen.
Maar halfwege de nacht werd hij wakker. Hij bleef roerloos liggen, en vroeg zich af wat hem had doen ontwaken. Een geluid...
Dan hoorde hij het opnieuw.
DRUP DRUP DRUP...
Ach, dacht hij, het is maar wat bloed dat van de huid druppelt. Niks om me zorgen over te maken.
PLOF.
Iets viel op de vloer. Verdomme, er is iemand in mijn hut, dacht hij. Wilfrid bleef roerloos liggen. Hij wilde niet laten merken dat hij wakker was. Een inbreker? Wat zou die hier willen stelen? Het vlees misschien, er schuilden regelmatig zwervers in het bos. Of misschien zijn geweer...
Dan hoorde hij nieuwe geluiden. SWISCH SWISCH... Schuifelende, vreemde geluiden over de houten plankenvloer, schuifelende NATTE geluiden. Ze kwamen dichterbij het bed.
Wilfrid grijnsde. Wie de insluiper ook was, die ging wat meemaken. Ik wacht tot hij vlak bij mij is, en dan grijp ik hem, dacht Wilfrid.
De soppende geluiden naderden, waren vlakbij het bed. Wilfrid spande zijn spieren en wilde rechtspringen... en kon niet bewegen.
Het was alsof hij helemaal verlamd was. Zijn hersens bevalen zijn spieren: spring recht! maar er gebeurde niets. Zijn lichaam gehoorzaamde niet. Het zweet brak Wilfrid uit. Hij kon alleen zijn ogen bewegen, maar het vuur in de haard was bijna helemaal uit en verspreidde slechts nog een heel vaag schijnsel in de kamer.
SWISCH SOP SPLATS
De geluiden waren bij het bed. Vanuit zijn ooghoeken zag Wilfrid een donkere massa die zich oprichtte, maar niets als een mens. Het was een slappe, vormloze massa die zich op het bed trok. De donkere gedaante duwde de dekens weg en kroop op het bed. Wilfrid voelde een kleverig harig gevoel op zijn tenen, dan zijn voeten en benen. Het kittelde een beetje maar voelde vooral nat en vies aan. De weeë geur van bloed drong ijn zijn neusgaten.
Het kleverige ding kroop hoger, over zijn buik en borst, en nog steeds kon Wilfrid zich niet bewegen. Dan, toen het vlak bij zijn gezicht kwam, zag hij wat het was.
De huid! Het was de afgestroopte, bloederige huid van de reebok!
De verlamming week, Wilfrid zwaaide met zijn armen en benen, maar de huid bedekte die al volledig. Wilfrid opende zijn mond en schreeuwde, en dan richtte de huid zich op en hij zag de kop van de reebok, met de lege holtes waar de ogen geweest waren, en het grote gat daartussen dat zijn kogel gemaakt had. De huid viel voorover en drong in zijn mond, verstikte hem.
Wilfrid schreeuwde en schreeuwde, en viel uit het bed. Hij bleef even verward liggen. Het daglicht viel door het raam naar binnen.
Wilfrid kreunde opgelucht. Een nachtmerrie, dacht hij, het was maar een nachtmerrie, maar wel eentje om nooit te vergeten.
Hij steunde op zijn handen en knieën en kroop naar de deur. Hij moest dringend frisse lucht hebben, in zijn neus stonk het naar bloed en het was alsof hij in zijn mond nog de vieze smaak van de huid voelde.
Hij stak zijn hand uit en duwde de deur open, en dan bleef hij roerloos zitten. Zijn hand... was geen hand meer. Het was een hoef, en zijn arm was een harige poot.
Ik ben behekst, dacht hij, ofwel droom ik nog. Hij wilde in zijn arm knijpen maar hij had geen vingers. Hij probeerde rechtop te gaan staan maar viel altijd terug op vier poten. Wilfrid wankelde naar buiten en knipperde tegen het felle morgenlicht.
Daar kwam een man aangewandeld. Brian, zijn vriend Brian! Natuurlijk, die kwam hem eens opzoeken om te zien hoe de jacht geweest was. Brian had zijn geweer losjes in zijn hand. Hij zag Wilfrid en bleef staan.
“Brian! Ik ben het! Help me!” riep Wilfrid. Dat wilde hij roepen, maar er kwam alleen een schor dierlijk geluid uit zijn keel.
Brian begon te glimlachen. “Nee maar, wat een kanjer,” riep hij.
Hij tilde zijn geweer op en legde aan. Heel even keek Wilfrid in doodsangst recht in het zwarte gat van de geweerloop.
BANG !
Brian was maar een gelegenheidsjager die meer gaten in de lucht schoot dan dat hij iets raakte, behalve soms een boom, want die kon niet opzij gaan. Maar Wilfrid was een echte fanaat. Zijn beroep deed daar natuurlijk iets aan, hij was gewend met dode dieren om te gaan. Hij bezat zelfs een kleine jachthut, vlakbij het een tiental mijlen verder gelegen bos. Natuurlijk was het wettelijk niet toegelaten in dat bos te jagen want dat hoorde toe aan een baron, en die man had zelfs een jachtopziener om stropers weg te jagen. Je kon in de gevangenis gegooid worden voor stropen in die tijd!
Maar Wilfrid kende de jachtopziener, en wist die altijd keurig te ontwijken. Hij reed met zijn fiets naar de jachthut, en verborg de fiets vlug binnen. En hij fietste vaak terug met een paar hazen of patrijzen, of soms zelfs groter wild. Dat vlees verkocht hij dan in het geheim in zijn winkel aan zijn beste klanten, die wel best eens een stukje wild wilden proeven.
Zo ook dat jaar. Wilfrid had al twee hazen buitgemaakt, en het begon al te schemeren. Hij was halfwege het bos en dacht eraan om terug te keren naar zijn hut. Op dat ogenblik kwam plots een mooie reebok tevoorschijn. De wind blaasde in Wilfrids richting en het dier had hem niet bespeurd.
Dadelijk bleef Wilfrid stokstijf staan. Wat een prachtig dier, dacht hij. Heel traag bracht hij zijn geweer omhoog en in aanslag. Over de metalen loop keek hij recht naar de reebok, en op dat ogenblik zag deze ook de jager. Het dier verstarde, en even keken de jager en de prooi elkaar in de ogen. De reebok had grote, zwarte ogen die Wilfrid star aankeken. Het was bijna alsof hij hem uitdaagde.
BANG !
Zonder een geluid viel het dier op de grond. Wilfrid dankte zijn gesternte voor zijn geluk, en sleepte het dier naar zijn hut. Het was een zwaar dier, hij zweette van het sjouwen. Maar intussen rekende hij al uit hoeveel profijt hij zou maken van al dat mooie vlees.
In de hut stak hij de haard aan, en vilde het dode dier. Het vlees deed hij keurig in zakken, en de huid hing hij te drogen aan een haak. Dan ging Wilfrid rustig slapen.
Maar halfwege de nacht werd hij wakker. Hij bleef roerloos liggen, en vroeg zich af wat hem had doen ontwaken. Een geluid...
Dan hoorde hij het opnieuw.
DRUP DRUP DRUP...
Ach, dacht hij, het is maar wat bloed dat van de huid druppelt. Niks om me zorgen over te maken.
PLOF.
Iets viel op de vloer. Verdomme, er is iemand in mijn hut, dacht hij. Wilfrid bleef roerloos liggen. Hij wilde niet laten merken dat hij wakker was. Een inbreker? Wat zou die hier willen stelen? Het vlees misschien, er schuilden regelmatig zwervers in het bos. Of misschien zijn geweer...
Dan hoorde hij nieuwe geluiden. SWISCH SWISCH... Schuifelende, vreemde geluiden over de houten plankenvloer, schuifelende NATTE geluiden. Ze kwamen dichterbij het bed.
Wilfrid grijnsde. Wie de insluiper ook was, die ging wat meemaken. Ik wacht tot hij vlak bij mij is, en dan grijp ik hem, dacht Wilfrid.
De soppende geluiden naderden, waren vlakbij het bed. Wilfrid spande zijn spieren en wilde rechtspringen... en kon niet bewegen.
Het was alsof hij helemaal verlamd was. Zijn hersens bevalen zijn spieren: spring recht! maar er gebeurde niets. Zijn lichaam gehoorzaamde niet. Het zweet brak Wilfrid uit. Hij kon alleen zijn ogen bewegen, maar het vuur in de haard was bijna helemaal uit en verspreidde slechts nog een heel vaag schijnsel in de kamer.
SWISCH SOP SPLATS
De geluiden waren bij het bed. Vanuit zijn ooghoeken zag Wilfrid een donkere massa die zich oprichtte, maar niets als een mens. Het was een slappe, vormloze massa die zich op het bed trok. De donkere gedaante duwde de dekens weg en kroop op het bed. Wilfrid voelde een kleverig harig gevoel op zijn tenen, dan zijn voeten en benen. Het kittelde een beetje maar voelde vooral nat en vies aan. De weeë geur van bloed drong ijn zijn neusgaten.
Het kleverige ding kroop hoger, over zijn buik en borst, en nog steeds kon Wilfrid zich niet bewegen. Dan, toen het vlak bij zijn gezicht kwam, zag hij wat het was.
De huid! Het was de afgestroopte, bloederige huid van de reebok!
De verlamming week, Wilfrid zwaaide met zijn armen en benen, maar de huid bedekte die al volledig. Wilfrid opende zijn mond en schreeuwde, en dan richtte de huid zich op en hij zag de kop van de reebok, met de lege holtes waar de ogen geweest waren, en het grote gat daartussen dat zijn kogel gemaakt had. De huid viel voorover en drong in zijn mond, verstikte hem.
Wilfrid schreeuwde en schreeuwde, en viel uit het bed. Hij bleef even verward liggen. Het daglicht viel door het raam naar binnen.
Wilfrid kreunde opgelucht. Een nachtmerrie, dacht hij, het was maar een nachtmerrie, maar wel eentje om nooit te vergeten.
Hij steunde op zijn handen en knieën en kroop naar de deur. Hij moest dringend frisse lucht hebben, in zijn neus stonk het naar bloed en het was alsof hij in zijn mond nog de vieze smaak van de huid voelde.
Hij stak zijn hand uit en duwde de deur open, en dan bleef hij roerloos zitten. Zijn hand... was geen hand meer. Het was een hoef, en zijn arm was een harige poot.
Ik ben behekst, dacht hij, ofwel droom ik nog. Hij wilde in zijn arm knijpen maar hij had geen vingers. Hij probeerde rechtop te gaan staan maar viel altijd terug op vier poten. Wilfrid wankelde naar buiten en knipperde tegen het felle morgenlicht.
Daar kwam een man aangewandeld. Brian, zijn vriend Brian! Natuurlijk, die kwam hem eens opzoeken om te zien hoe de jacht geweest was. Brian had zijn geweer losjes in zijn hand. Hij zag Wilfrid en bleef staan.
“Brian! Ik ben het! Help me!” riep Wilfrid. Dat wilde hij roepen, maar er kwam alleen een schor dierlijk geluid uit zijn keel.
Brian begon te glimlachen. “Nee maar, wat een kanjer,” riep hij.
Hij tilde zijn geweer op en legde aan. Heel even keek Wilfrid in doodsangst recht in het zwarte gat van de geweerloop.
BANG !