Een hittegolf van anderhalve dag en vervolgens ging het uiteraard onweren. Kort nadat de eerste donderslag over de jachthaven van Wemeldinge gerommeld was, werd er op de romp van de Wentelteef geklopt. Dat was de naam van onze boot. Had niets met mijn vriendin te maken, al dachten sommigen van wel. Ik mompelde binnensmonds zoiets als: ‘Ga ergens anders spelen!’ Maar Evy, mijn vriendin dus, die veel gastvrijer is dan ik, stak meteen haar hoofd naar buiten. ‘Kom erin,’ hoorde ik haar uitnodigend zeggen. Het had mij destijds veel meer moeite en vooral dure etentjes en een hoop leugens gekost om haar die gevleugelde woorden te ontlokken.
Er klonk gestommel aan dek en Johan verscheen in de kajuitingang, met zijn kater op de arm. ‘Geen belet?’ vroeg hij een beetje onzeker toen hij mijn gezicht zag. Niet dat ik een echte zure vent zou zijn, hoor. Ik heb alleen maar zo’n kop. Johan lag met zijn boot, Vitamine Sea heette het ding, enkele plaatsen verderop aan dezelfde steiger als wij. Hij en ik waren niet echt dikke vrienden - ik heb trouwens geen vrienden, ik heb alleen maar vriendinnen, mannen weten waarom - maar soms maakten we wel eens een praatje en dronken we samen een borrel in de cockpit. Zo gaat dat in jachthavens en op campings en overal waar mensen met dezelfde wat dwaze hobby bij elkaar hokken. En een sierlijke vriendin of echtgenote helpt natuurlijk ook om belangstelling te trekken. Je weet wel; zo eentje die, terwijl ze wulps een blonde haarlok naar achteren gooit, van zichzelf zegt: ‘Ik ben het waard.’ Ze komen eropaf als wespen op een glas bier.
Johan was een wat eenzame man, had ik al gemerkt. Twee jaar eerder had zijn vrouw hem laten kiezen tussen haar of die rotboot van hem, zoals zij het noemde. Hij had dat omgedraaid, voor hem ging de keuze tussen zijn boot en dat rotwijf. Uiteraard had hij voor zijn boot gekozen, om redenen die duidelijk zullen zijn voor iedereen die ook een mooie boot heeft en een vrouw die… nou ja. Laten we beleefd blijven. Sindsdien bestond zijn enige vaste gezelschap uit een grote kater die Poescafé heette. Evy nodigde Johan naar binnen en hij nestelde zich met zijn lange lijf een beetje moeizaam vanwege een rugkwaal waarvan wel meer zeilers last hebben, in een hoekje van de kajuit. Dat hoekje waarvandaan je alles goed kunt overzien en met een goed uitzicht op de gastvrouw. Ik zit daar zelf ook graag op andere boten. Vooral als de gastvrouw er ook zo eentje is van “ik ben het waard”, zoals eerder omschreven. Omdat het onweer Johan nerveus scheen te maken, gaf Evy hem maar meteen een flinke borrel. Overigens een normaal ritueel onder zeilers. Zeilen is zo’n verdomd bangelijke bezigheid dat je er best niet aan begint als je helemaal nuchter bent. Dit indachtig de definitie van zeilen: doodziek en zeiknat worden terwijl je tegen enorme kosten heel langzaam nergens heengaat.
Toen de donder opnieuw rommelde, als het geluid van een trein die door een lange tunnel reed, keek Johan schichtig naar het plafond van de kajuit. Hij leek bang dat er ieder ogenblik iets op zijn hoofd zou kunnen vallen. Hij had Poescafé op zijn schoot gezet en hij zat het beest voortdurend op een wat mechanische manier te strelen. Toen hij niet van plan leek uit zichzelf de mond open te doen, vroeg ik: ‘Wat scheelt eraan, Johantje? Bang voor de donder?’ Ik probeerde een vertrouwelijk lachje, alsof ik best begreep dat het kabaal daarboven niet alleen bij kleine kinderen op hun systeem kon werken. ‘Niet voor de donder, nee,’ antwoordde hij. En hij voegde er wat raadselachtig aan toe: ‘Toch niet zolang het alleen maar de donder is…’ Hij sloeg zijn borrel achterover en keek met de blik van een hond die voor de vitrine van een slagerswinkel staat, naar de fles die op de kaartentafel stond. Evy zet de fles namelijk altijd buiten handbereik van bezoekers. Kwestie van de verleidingskracht te beperken. Niet dat ze van Hollandse komaf is, maar we hebben tapijt op de vloer van de cabine en daar kun je maar beter niet op kotsen.
Poescafé zat ronkend te spinnen. Een onverwachte windvlaag deed de boot even schudden en ergens begon met een nijdig, irriterend ritmisch geluid een kabeltje tegen een metalen mast te tingelen. Opeens zei Johan: ‘Ik ben als de dood voor de dag dat die verrekte kat terug zal komen.’ Hij rilde demonstratief. Evy en ik wierpen allebei een verwonderde blik naar Poescafé. Het beest knipoogde slaperig. ‘Een kat?’ vroeg ik. ‘Is er een kat weg? Had je er dan nog eentje?’ Johan schudde het hoofd. ‘De kat van die UFO…’ Ik stond op en pakte de fles van de kaartentafel om wantrouwig het etiket te bestuderen en aan de hals te snuffelen. Het leek gewone ouwe klare van de soort die je op iedere fatsoenlijke boot met een gastvrije schipper zoals ik kunt vinden.
Ik schonk tegen mijn geloof in Johan nog een flinke neut uit en pakte er zelf ook een om de communicatie te vergemakkelijken. Daarna vroeg ik: ‘Je gaat ons hier toch niet komen vertellen dat jij een vliegende schotel gezien hebt?’ De bootjeswereld is misschien hét biotoop van de sterke verhalen, maar er zijn grenzen. ‘Een UFO,’ corrigeerde hij. ‘En ja verdomme, ik heb er een gezien. Sterker nog...’ Hij rook aan zijn borrel, diep inhalerend met gesloten ogen alsof hij coke aan het snuiven was. ‘...Ik ben er zelfs binnenin geweest!’ Ik had zulke verhalen gelezen, over hele families die door groene mannetjes ontvoerd waren en die dan allerlei enge experimenten hadden moeten ondergaan en zo, maar ik had nog nooit eerder zo’n halve gare in levende lijve ontmoet. ‘En er zat een kat in dat ding?’ informeerde ik belangstellend. Hij keek geïrriteerd. ‘Spotten, hè? Nou ja, je hoeft me niet te geloven, hoor. Je hoeft zelfs niet naar me te luisteren, ik hou verder m’n bek wel. Ik heb het verhaal trouwens nog niet eerder verteld, aan geen mens. En nu weet ik ook weer waarom niet. Ze kunnen allemaal de pot op! Laat ze maar lachen hè, Poescafé? Wij weten het onze.’ Hij krabde achter het rechteroor van de genoeglijk ronkende kater. ‘Kom nou, Johan,’ drong mijn vriendin aan. ‘Wie a zegt moet ook b durven zeggen.’ Ze was gek op verhalen waar een mysterieus luchtje aanzat, en daar hoorden vliegende schotels ook bij. Met of zonder kat erin. ‘Wie a zegt moet ook b zeggen?’ Johan trok een gezicht. ‘Waarom eigenlijk? Om de geiten een plezier te doen misschien?’ ‘Toe nou, vertel op, please, please?’ Als het nodig is kan Evy erg overtuigend smeken en die eenzame Johan trapte er natuurlijk in. Zijn blik dwaalde even naar haar ietwat strakzittende T-shirt, sprong daar schichtig en schuldbewust weer van weg en schakelde vervolgens op oneindig. Hij zweeg nog even, vermoedelijk om de dramatische spanning wat op te voeren. Na dit hele ritueel begon hij: ‘Het gebeurde op een avond, midden april dit jaar. Je moet weten dat ik altijd redelijk vroeg in het seizoen begin te varen om te kunnen gaan vissen vooraleer de grote massa zondagvaarders op het water verschijnt. Ik lag voor anker op mijn gewone stek bij de Galgenplaat. De dag was al bijna om en de twee andere vissers die daar gelegen hadden, waren reeds naar de haven teruggevaren. Er viel niet veel te vangen die dag, maar het was een mooie vroege voorjaarsavond. Het was niet koud en er was geen zuchtje wind. Dus was ik niet gehaast om voor het donker terug naar Wemeldinge te koersen. Waarom zou ik ook? Er zit toch nooit iemand op me te wachten.’ Hij trok een gezicht dat waarschijnlijk bedoeld was om meevoelen op te wekken, maar dat werkte niet zo goed. Bij mij niet althans. Venten! ‘Ik zat samen met Poescafé in de cockpit een paar scholletjes schoon te maken voor het avondeten, en toen gebeurde het.’ Johan laste weer een strategische pauze in. Terwijl gooide hij de rest van zijn borrel in zijn keelgat dat kennelijk uitmondde in een enorme vergeetput voor alcohol. Ik probeerde te helpen: ‘Opeens schoot er een geheimzinnige straal uit de hemel naar beneden, een onzichtbaar orkest van vijftig man begon flink van jetje te geven in Dolby Surround Sound en de naam van George Lucas verscheen in koeien van letters boven de Zeelandbrug?’ Johan keek me broeierig aan. ‘Denk jij nou echt dat je grappig bent?’ ‘Dat is hij alleen als hij in de slaapkamer staat met niets anders dan zijn hemd en sokken aan,’ zei Evy. ‘Vertel verder.’ ‘Ik hoorde iets ja, dat wel.’ Johan keek me even vuil aan. ‘Een gerommel als van een naderende onweerbui. Een beetje zoals daarnet. Dat was nogal vreemd vermits er letterlijk geen wolkje aan de lucht was. Dus kijk ik verwonderd in het rond, en wat zie ik?’ ‘Een vliegende schotel,’ antwoordde ik automatisch. En ik wist er zowaar serieus bij te blijven. ‘Een UFO,’ corrigeerde Johan opnieuw. ‘En dat ding landde bovenop de Galgenplaat, in het midden van de zandbank, verdomd als ’t niet waar is! De zeehonden wisten niet hoe gauw ze weg moesten komen.’ ‘En daar heeft niets van in de kranten gestaan?’ vroeg ik. ‘Het was al laat, het was erg rustig en ik denk dat die UFO van op enige afstand nauwelijks zichtbaar was. En de pers zie je tegenwoordig alleen maar als er weer eens een minister naast de pot pist.’ ‘O, op die manier.’ Poescafé geeuwde alsof hij dat verhaal al rot vanbuiten kende en het hem verveelde als een dooie muis. Maar Evy vroeg gretig: ‘Hoe zag dat ding er dan uit? Vertel! Vertel!’ ‘Als een grote zeepbel,’ beschreef Johan met wat meer enthousiasme omdat hij een dankbare toehoorder gevonden meende te hebben. ‘Doorzichtig maar met bewegende kleuren erin, zo’n beetje als rookslierten.’ ‘Die groene mannetjes zaten daar waarschijnlijk flink te paffen,’ opperde ik. ‘Groene Michel, wed ik.’ Johan negeerde me hooghartig. ‘Je kon binnen dingen zien bewegen zonder dat je eigenlijk wist wat je zag, heel eigenaardig. Eigenlijk zou ik bijna durven zeggen dat het mooi was om te zien…’ ‘En met een geluid als van de donder,’ vulde ik aan. ‘Waren er echt geen stralen of zo? Groene stralen? Au verdomme!’ snauwde ik toen Evy me onder de tafel een schop tegen het linkerscheenbeen verkocht. ‘Niks geen stralen,’ antwoordde Johan die deed alsof hij niets gemerkt had van die laffe aanval. ‘En toen de machine eenmaal geland was, werd het compleet stil. Vreemd stil, zou ik durven zeggen. Zelfs de meeuwen gaven geen kik meer.’ ‘Waarschijnlijk was de soundtrack gebro-’ Ik trok haastig mijn benen op toen ik vanuit mijn linkerooghoek mijn vriendin een dreigende beweging zag maken. ‘…Er gebeurde een hele tijd niks, ik zag nergens een deur opengaan of zo. En toen stond er zomaar opeens een gestalte naast de UFO op het zand. Een menselijke gestalte, dacht ik eerst. En die figuur liep in mijn richting tot aan de rand van het water…’ Johan keek opeens wazig, alsof de herinnering hem pakte. ‘Poescafé ging haast uit de bol, hij stond op de tenen met een gekromde rug en alle haren recht overeind.’ ‘Aha, dat marsmannetje was een grote, kwaaie hond,’ zei ik. Ik dacht aan die Butch, van Tom & Jerry. Destijds waren dat mijn favoriete tekenfilms vanwege al dat artistiek onverantwoorde geweld. ‘Nee, een kat.’ Johan keek me uitdagend aan. ‘Ik verdenk onze vriend ervan dat hij een katofiel is,’ zei ik tegen Evy. Wie weet wat we te horen zouden krijgen als zijn kater zou kunnen praten, dacht ik. Maar zoiets zeg je in deftige kringen niet hardop zolang iedereen nog nuchter is. Mijn vriendin keek me niet eens aan, haar blik was geboeid op Johan gericht. ‘Let maar niet op die oen,’ zei ze tegen hem. ‘Vertel gewoon verder.’ ‘Was het een groene kat?’ probeerde ik nog. Maar nu negeerden ze me allebei. ‘Het was een kat, zo groot als een mens en ze liep nog op de achterpoten ook. Ze had zo te zien een pels en een staart, maar verder zag ze er helemaal uit als een vrouw, en niet eens een lelijke, o nee!’ Opnieuw die wazige blik. ‘In je eentje leven is niet goed voor een man,’ stelde ik vast. Maar weer luisterde er niemand. Ofwel ze deden alsof. ‘Misschien zou je een Thaise poetsvrouw kunnen nemen, ging ik koppig verder. ‘Want een hoer is ook geen oplossing. ‘Zo’n dame verleent wel hand- en spandiensten aan heren van stand, maar je komt toch altijd weer een beetje leeg naar buiten en-’ Nu keek Evy me aan. ‘Zou jij niet wat op de steiger gaan wandelen, zeveraar? Kun je een beetje afkoelen, zo te horen heb je het nodig!’ Ik zweeg verongelijkt terwijl Johan verder ging: ‘Ik wist niet wat me overkwam, toen die kattenvrouw me wenkte. Het was alsof ik m’n eigen wil kwijtwas, ik verkeerde in een soort trance.’ Zijn blik schoot uitdagend naar mij, maar ik deed alsof m’n neus bloedde. ‘Voor ik goed besefte wat ik deed, was ik met Poescafé in de bijboot gestapt om naar de zandplaat te roeien.’ Eenzaamheid was echt niet gezond, dacht ik. Ik besloot voortaan wat vriendelijker te zijn tegen Evy. Voor een ouwe lelijkerd als ik liggen de aantrekkelijke jonge dames immers niet meer voor het grijpen. Want zo rijk ben ik nu ook weer niet. Ik kan koken, ik ben okselfris en ik was m’n eigen sokken, maar voor je dat allemaal uitgelegd hebt, zijn ze al lang weggelopen. Johan deed er nog een schepje bovenop. ‘Ze was écht heel mooi,’ zei hij dromerig. ‘Van nabij zag ze er vreemd genoeg nog menselijker uit dan vanuit de verte. Met magnifieke groene ogen met verticale spleetpupillen, net als bij een echte kat. Haar pels leek zacht als zijde en ze had een prachtige volle staart. Het puntje stond omhoog en het trilde een beetje…’ ‘Ik denk dat Freud daar wel een verklaring voor gehad zou hebben,’ kon ik niet nalaten op te merken. Deze keer kneep Evy me hard in het vetplooitje dat zich sedert enkele jaren boven mijn broeksriem aan het vormen is. Het deed gemeen zeer. ‘En dan dat soepele lijf, en die lange benen. Want ze had geen poten maar echte, eindeloos lange benen, als van een topmodel.’ ‘Bij sommige vrouwen is dat precies andersom,’ stelde ik vast. En toen Evy me fronsend aankeek: ‘Gelukkig behoor jij tot de betere soort, schatje!’ Ik wou haar in de nek kussen, maar ze weerde me af, met een gezicht alsof ik iets vies aan mijn kin had hangen. Johan was nog altijd lyrisch aan het doen: ‘En die bewegingen van dat lijf, als van zacht golvende warme olie…’ Ik vroeg: ‘Wat had je die dag allemaal gedronken?’ ‘En ze kon nog praten ook, ze sprak Engels.’ ‘Net zoals die marsmannetjes in Amerikaanse films,’ zei ik. ‘Die kunnen ook allemaal Engels, zelfs al zijn het reptielen. Hebben ze in de ruimte geleerd van onze radio-uitzendingen en zo, weet je wel? Da’s gemakkelijk voor degenen die de dialogen moeten schrijven.’ ‘Ze zei: Hellauauauw, mijn naam is Chatka en ik kom van de Kristallen Steeg aan het eind van de Melkweg, van de planeet Bac-à-Sable. I need a man, ik heb een man nodig.’ Johan scheen aan te nemen dat ons Engels niet veel betekende. Hij trok even aan de boord van zijn trui, alsof hij het warm kreeg bij de herinnering. ‘Ik antwoordde dat ik een man van de aarde was, I’m a man from planet Earth, zei ik dus. En dat ik Johan heette en of ik wat voor haar kon doen. Haar in contact brengen met de overheid of zo, met the authorities.’ Nu keek hij ongelukkig. ‘Eerst geloofde ze me niet, dat ik een man was, bedoel ik. Ze lachte me verdomme uit!’ Evy zei troostend. ‘Dat mens had gewoon geen smaak.’ ‘Of misschien vond ze dat je niet behaard genoeg was,’ opperde ik behulpzaam. Of dat je staartje te klein was, dacht ik gemelijk. Maar ook dat hield ik voor mezelf. Johan knikte afwezig, alsof hij die mogelijkheden overwoog. ‘Daarna deed ze me een vreemd verhaal dat de vrouwelijke wezens van haar soort slechts één keer in hun hele leven een gedurende een korte periode vruchtbaar waren. Hierin moesten ze tot iedere prijs voor een nageslacht zorgen, wilden ze niet uitsterven. Op hun planeet waren er echter nog nauwelijks mannen, en daarom zwierven de vruchtbare vrouwtjes naar andere werelden uit om een partner te zoeken. En Chatka was aan het eind van haar oestrusperiode zodat het allemaal bijzonder dringend werd. Ze had tijdens de reis een reclamespot van de aarde opgevangen over krachtvoer in blik waar katers groot en sterk en levendig van werden en bovendien een mooie glanzende vacht kregen, en nu wou ze met alle geweld zo’n kater vinden. En nog vlug ook. En toen was ik zo stom Poescafé uit de bijboot te gaan halen.’ Johan sloeg zijn derde borrel achterover en stak het glas op naar Evy die automatisch de fles pakte. ‘Chatka deed eigenlijk nogal uit de hoogte, zoals je dat wel eens vaker hebt bij veel te mooie vrouwen, en daarom wou ik haar even op haar plaats zetten, sufferd die ik ben.’ Johan ging ongemakkelijk verzitten. Met een pijnlijk gezicht rechtte hij de rug. ‘Toen ze Poescafé zag, was ze eerst vertederd. O wat leuk, een miniatuurtje! riep ze uit.’ Meesmuilend imiteerde Johan het ietwat mauwende stemgeluid van Chatka, zoals hij haar noemde. ‘Eerst was Poescafé nog lichtelijk hysterisch, maar van zodra Chatka hem op de arm nam, kalmeerde hij helemaal. En toen ontdekte dat kreng iets…’ ‘Wie, Poescafé?’ vroeg ik onschuldig. ‘Nee, dat kattenwijf verdomme!’ Nu rilde Johan zichtbaar. ‘Zie je, Poescafé is natuurlijk gecastreerd, en toen Chatka dat merkte, werd ze opeens vreselijk boos. Ze eiste een verklaring voor die barbaarse verminking, zoals ze het noemde. That barbarian mutilation. En toen ik haar probeerde uit te leggen dat we dat deden omdat die beesten anders veel te hard stinken, because of the bad male smell, zei ik, zette ze haast haar klauwen in m’n strot!’ De volgende borrel ging eraan. ‘Alsof we nog geen last genoeg hebben met Gaia,’ zei ik meelevend. Johan zette het lege glas met een klap neer op de tafel. ‘Ze had heuse klauwen,’ huiverde hij. ‘Ik praatte als een advocaat om haar uit te leggen dat er helemaal niets barbaars was aan dat castreren en dat de katten op planet Earth alleen maar beesten waren, enzovoort. Maar dat hielp allemaal geen ene moer. Tot ik de ingeving kreeg haar wijs te maken dat het op de aarde een heilige traditie was om katers te castreren van zodra ze aan hun voortplantingsplicht voldaan hadden. Voor tradities scheen ze namelijk nogal wat respect te hebben. En ja hoor, ze bedaarde. Maar toen kwam de klap op de vuurpijl…’ Johan zweeg even terwijl Evy zijn glas nogmaals bijvulde. Hij keek geboeid naar haar hand die de flessenhals omkneld hield. Daarna nam hij eerst een gulzige slok voor hij zijn verhaal vervolgde: Zoals ik al zei, zat Chatka in hoge tijdnood, en vermits er geen andere, meer geschikte partner in de buurt was, eiste ze dat ik het nodige zou doen. You have to do your thing, zei ze…’ Ik zat me inwendig te bescheuren, maar omwille van Evy en haar vinnige rechtervoet hield ik mijn gezicht in de plooi. Ik zei alleen maar: ‘Liefde is er keihard invliegen en slapjes afdruipen.’ Er kwam geen reactie. Dus probeerde ik het opnieuw: Chatka was een poesje, zo lekker als een soesje. Maar wie haar wou berijden, moest aan katofilie lijden. ‘Als jij nou niet je stomme bek gaat houden!’ Ik keek Evy een beetje geschrokken aan. Johan scheen haar wel behoorlijk in de ban te hebben met zijn maffe verhaal. ‘Oké, oké, ik zeg al niks meer,’ zei ik mokkend. Johan zei: ‘Ik mocht tegenstribbelen wat ik wou, er was geen lieve moederen aan; ik moest en zou mee het dak op.’ Mijn belofte van daarnet was meteen vergeten. ‘Hè?’ deed ik. ‘Wel ja, binnenin die UFO. Er waren daar allerlei toestanden, je wist niet wat je zag. Enorme bollen breiwol, grote muizen, en ook een heet zinken dak…’ ‘Hou op!’ smeekte ik. Evy zei: ‘Ben jij een vervelend mannetje vandaag zeg!’ (Dat zei ze tegen mij.) ‘Sorry, Johan,’ bracht ik er met enige moeite uit. ‘Ga vooral verder.’ ‘Nou ja, ik ga jullie niet met de details vervelen,’ zei Johan. ‘Maar daar gebeurde het dus, op dat dak.’ Evy keek een beetje teleurgesteld. ‘Die details vinden wij niet vervelend, hoor!’ Johan leek te aarzelen. ‘Wat ze allemaal deed met die gespierde staart van haar…’ ‘Ja?’ zei ik, in weerwil van mezelf toch ook opeens een beetje nieuwsgierig. ‘En dan die lenigheid…’ Johan keek alweer wazig. ‘Ik denk dat ik voortaan een gewone vrouw maar simpeltjes zal vinden.’ Er klonk een nieuwe donderslag en het was alsof Johan een stukje kleiner werd. Hij praatte een beetje moeizaam, toen hij verder ging met zijn relaas: ‘Na afloop kreeg ik een groot glas melk en we aten er een sardientje bij. Even werd het zelfs nog bijna gezellig, maar toen…’ Hij slikte en keek hulpbehoevend naar Evy, alsof zij de enige was van wie hij nog enige heil verwachtte. ‘…Toen begon ze weer over dat verdomde castreren.’ ‘Aha!’ deed ik. Johan knikte somber. ‘Juist. Ze verklaarde op plechtige toon dat ze zich aan de heilige tradities van planet Earth moest houden. Zodra haar jongen geboren waren, zou ze terugkomen om haar plicht te vervullen. To fulfil her duty, zo zei ze het.’ ‘Met een scherp mes,’ zei ik onverbiddelijk. ‘Maar Johan toch!’ zei mijn vriendin ontsteld. Met andere mannen toont ze vreemd genoeg altijd meer medelijden dan met mij. Misschien zijn die ook wel meer meelijwekkend, zo troost ik mezelf dan. ‘Ik weet me geen raad,’ bekende Johan. ‘Je moet goed beseffen: dat gebeurde allemaal al een poos geleden, en die UFO’s reizen met honderd keer de snelheid van het licht. Die ouwe Einstein kende er niks van. En katten zijn lang geen negen maanden drachtig. Kunnen jullie zich nu voorstellen hoe ik me voel, iedere keer dat ik het hoor donderen?’ ‘Ongeveer zoals Poescafé toen je hem naar de dierenarts bracht,’ veronderstelde ik, behulpzaam als altijd. Evy vroeg met ontzag: ‘Was dat mens echt zo sterk?’ ‘Je hebt er geen idee van,’ antwoordde Johan smartelijk. ‘Dat had natuurlijk ook zo z’n plezierige kanten. Zoals toen ze me omhoog hield om…’ Nee, daar hebben jullie geen zaken mee. Evy probeerde opnieuw: ‘Wie a zegt, moet ook-’ ‘Alsjeblieft, zeg!’
Ik stond op om door een van de kajuitraampjes naar buiten te kijken. Na enkele tellen vroeg ik langs mijn neus weg: ‘Hoe zei je ook weer dat die UFO eruit zag?’ Toen ik omkeek, zat Johan me als versteend aan te staren en hij zag werkelijk zo bleek als een zeezieke. Als die kerel niet echt verschrikkelijk bang was, speelde hij het wel erg realistisch. Ik begon te vermoeden dat hij op die bewuste avond in april een hallucinatie gekregen had en dat hij zijn waanvoorstellingen als echt gebeurd was gaan ervaren. Ik vroeg met een blik op zijn alweer lege glas: ‘Het is bekend dat hengelaars behoorlijk wat kunnen hijsen tijdens het sporten, hè?’ Johan haalde diep adem voor hij antwoordde: ‘Ik wist wel dat ik beter mijn mond kon houden. Maar weet je, soms is het moeilijk alles in je eentje te verkroppen…’ Zijn blik dwaalde weer even steels naar Evy’s T-shirt terwijl hij een beetje onvast opstond. ‘Bedankt voor de gezelligheid, Evy.’ Tegen mij zei hij niets meer. Zonder verder nog een woord, klom hij met zijn kater op de arm naar buiten, de andere hand aan zijn pijnlijke rug. Het was begonnen met regenen en ik keek Johan hoofdschuddend na toen hij gebogen wegliep over de natglimmende steiger. Opeens wist ik niet zo goed meer wat ervan te denken. Dat was het laatste wat we van Johan zagen. Zijn boot lag voortaan verlaten en verkommerend in zijn ligplaats. Pas maanden later ontving ik toevallig een nieuwtje op over hem. Het verhaal luidde dat hij vertrokken was naar een van die landen aan de Perzische Golf om een baantje in een harem aan te nemen.
Er klonk gestommel aan dek en Johan verscheen in de kajuitingang, met zijn kater op de arm. ‘Geen belet?’ vroeg hij een beetje onzeker toen hij mijn gezicht zag. Niet dat ik een echte zure vent zou zijn, hoor. Ik heb alleen maar zo’n kop. Johan lag met zijn boot, Vitamine Sea heette het ding, enkele plaatsen verderop aan dezelfde steiger als wij. Hij en ik waren niet echt dikke vrienden - ik heb trouwens geen vrienden, ik heb alleen maar vriendinnen, mannen weten waarom - maar soms maakten we wel eens een praatje en dronken we samen een borrel in de cockpit. Zo gaat dat in jachthavens en op campings en overal waar mensen met dezelfde wat dwaze hobby bij elkaar hokken. En een sierlijke vriendin of echtgenote helpt natuurlijk ook om belangstelling te trekken. Je weet wel; zo eentje die, terwijl ze wulps een blonde haarlok naar achteren gooit, van zichzelf zegt: ‘Ik ben het waard.’ Ze komen eropaf als wespen op een glas bier.
Johan was een wat eenzame man, had ik al gemerkt. Twee jaar eerder had zijn vrouw hem laten kiezen tussen haar of die rotboot van hem, zoals zij het noemde. Hij had dat omgedraaid, voor hem ging de keuze tussen zijn boot en dat rotwijf. Uiteraard had hij voor zijn boot gekozen, om redenen die duidelijk zullen zijn voor iedereen die ook een mooie boot heeft en een vrouw die… nou ja. Laten we beleefd blijven. Sindsdien bestond zijn enige vaste gezelschap uit een grote kater die Poescafé heette. Evy nodigde Johan naar binnen en hij nestelde zich met zijn lange lijf een beetje moeizaam vanwege een rugkwaal waarvan wel meer zeilers last hebben, in een hoekje van de kajuit. Dat hoekje waarvandaan je alles goed kunt overzien en met een goed uitzicht op de gastvrouw. Ik zit daar zelf ook graag op andere boten. Vooral als de gastvrouw er ook zo eentje is van “ik ben het waard”, zoals eerder omschreven. Omdat het onweer Johan nerveus scheen te maken, gaf Evy hem maar meteen een flinke borrel. Overigens een normaal ritueel onder zeilers. Zeilen is zo’n verdomd bangelijke bezigheid dat je er best niet aan begint als je helemaal nuchter bent. Dit indachtig de definitie van zeilen: doodziek en zeiknat worden terwijl je tegen enorme kosten heel langzaam nergens heengaat.
Toen de donder opnieuw rommelde, als het geluid van een trein die door een lange tunnel reed, keek Johan schichtig naar het plafond van de kajuit. Hij leek bang dat er ieder ogenblik iets op zijn hoofd zou kunnen vallen. Hij had Poescafé op zijn schoot gezet en hij zat het beest voortdurend op een wat mechanische manier te strelen. Toen hij niet van plan leek uit zichzelf de mond open te doen, vroeg ik: ‘Wat scheelt eraan, Johantje? Bang voor de donder?’ Ik probeerde een vertrouwelijk lachje, alsof ik best begreep dat het kabaal daarboven niet alleen bij kleine kinderen op hun systeem kon werken. ‘Niet voor de donder, nee,’ antwoordde hij. En hij voegde er wat raadselachtig aan toe: ‘Toch niet zolang het alleen maar de donder is…’ Hij sloeg zijn borrel achterover en keek met de blik van een hond die voor de vitrine van een slagerswinkel staat, naar de fles die op de kaartentafel stond. Evy zet de fles namelijk altijd buiten handbereik van bezoekers. Kwestie van de verleidingskracht te beperken. Niet dat ze van Hollandse komaf is, maar we hebben tapijt op de vloer van de cabine en daar kun je maar beter niet op kotsen.
Poescafé zat ronkend te spinnen. Een onverwachte windvlaag deed de boot even schudden en ergens begon met een nijdig, irriterend ritmisch geluid een kabeltje tegen een metalen mast te tingelen. Opeens zei Johan: ‘Ik ben als de dood voor de dag dat die verrekte kat terug zal komen.’ Hij rilde demonstratief. Evy en ik wierpen allebei een verwonderde blik naar Poescafé. Het beest knipoogde slaperig. ‘Een kat?’ vroeg ik. ‘Is er een kat weg? Had je er dan nog eentje?’ Johan schudde het hoofd. ‘De kat van die UFO…’ Ik stond op en pakte de fles van de kaartentafel om wantrouwig het etiket te bestuderen en aan de hals te snuffelen. Het leek gewone ouwe klare van de soort die je op iedere fatsoenlijke boot met een gastvrije schipper zoals ik kunt vinden.
Ik schonk tegen mijn geloof in Johan nog een flinke neut uit en pakte er zelf ook een om de communicatie te vergemakkelijken. Daarna vroeg ik: ‘Je gaat ons hier toch niet komen vertellen dat jij een vliegende schotel gezien hebt?’ De bootjeswereld is misschien hét biotoop van de sterke verhalen, maar er zijn grenzen. ‘Een UFO,’ corrigeerde hij. ‘En ja verdomme, ik heb er een gezien. Sterker nog...’ Hij rook aan zijn borrel, diep inhalerend met gesloten ogen alsof hij coke aan het snuiven was. ‘...Ik ben er zelfs binnenin geweest!’ Ik had zulke verhalen gelezen, over hele families die door groene mannetjes ontvoerd waren en die dan allerlei enge experimenten hadden moeten ondergaan en zo, maar ik had nog nooit eerder zo’n halve gare in levende lijve ontmoet. ‘En er zat een kat in dat ding?’ informeerde ik belangstellend. Hij keek geïrriteerd. ‘Spotten, hè? Nou ja, je hoeft me niet te geloven, hoor. Je hoeft zelfs niet naar me te luisteren, ik hou verder m’n bek wel. Ik heb het verhaal trouwens nog niet eerder verteld, aan geen mens. En nu weet ik ook weer waarom niet. Ze kunnen allemaal de pot op! Laat ze maar lachen hè, Poescafé? Wij weten het onze.’ Hij krabde achter het rechteroor van de genoeglijk ronkende kater. ‘Kom nou, Johan,’ drong mijn vriendin aan. ‘Wie a zegt moet ook b durven zeggen.’ Ze was gek op verhalen waar een mysterieus luchtje aanzat, en daar hoorden vliegende schotels ook bij. Met of zonder kat erin. ‘Wie a zegt moet ook b zeggen?’ Johan trok een gezicht. ‘Waarom eigenlijk? Om de geiten een plezier te doen misschien?’ ‘Toe nou, vertel op, please, please?’ Als het nodig is kan Evy erg overtuigend smeken en die eenzame Johan trapte er natuurlijk in. Zijn blik dwaalde even naar haar ietwat strakzittende T-shirt, sprong daar schichtig en schuldbewust weer van weg en schakelde vervolgens op oneindig. Hij zweeg nog even, vermoedelijk om de dramatische spanning wat op te voeren. Na dit hele ritueel begon hij: ‘Het gebeurde op een avond, midden april dit jaar. Je moet weten dat ik altijd redelijk vroeg in het seizoen begin te varen om te kunnen gaan vissen vooraleer de grote massa zondagvaarders op het water verschijnt. Ik lag voor anker op mijn gewone stek bij de Galgenplaat. De dag was al bijna om en de twee andere vissers die daar gelegen hadden, waren reeds naar de haven teruggevaren. Er viel niet veel te vangen die dag, maar het was een mooie vroege voorjaarsavond. Het was niet koud en er was geen zuchtje wind. Dus was ik niet gehaast om voor het donker terug naar Wemeldinge te koersen. Waarom zou ik ook? Er zit toch nooit iemand op me te wachten.’ Hij trok een gezicht dat waarschijnlijk bedoeld was om meevoelen op te wekken, maar dat werkte niet zo goed. Bij mij niet althans. Venten! ‘Ik zat samen met Poescafé in de cockpit een paar scholletjes schoon te maken voor het avondeten, en toen gebeurde het.’ Johan laste weer een strategische pauze in. Terwijl gooide hij de rest van zijn borrel in zijn keelgat dat kennelijk uitmondde in een enorme vergeetput voor alcohol. Ik probeerde te helpen: ‘Opeens schoot er een geheimzinnige straal uit de hemel naar beneden, een onzichtbaar orkest van vijftig man begon flink van jetje te geven in Dolby Surround Sound en de naam van George Lucas verscheen in koeien van letters boven de Zeelandbrug?’ Johan keek me broeierig aan. ‘Denk jij nou echt dat je grappig bent?’ ‘Dat is hij alleen als hij in de slaapkamer staat met niets anders dan zijn hemd en sokken aan,’ zei Evy. ‘Vertel verder.’ ‘Ik hoorde iets ja, dat wel.’ Johan keek me even vuil aan. ‘Een gerommel als van een naderende onweerbui. Een beetje zoals daarnet. Dat was nogal vreemd vermits er letterlijk geen wolkje aan de lucht was. Dus kijk ik verwonderd in het rond, en wat zie ik?’ ‘Een vliegende schotel,’ antwoordde ik automatisch. En ik wist er zowaar serieus bij te blijven. ‘Een UFO,’ corrigeerde Johan opnieuw. ‘En dat ding landde bovenop de Galgenplaat, in het midden van de zandbank, verdomd als ’t niet waar is! De zeehonden wisten niet hoe gauw ze weg moesten komen.’ ‘En daar heeft niets van in de kranten gestaan?’ vroeg ik. ‘Het was al laat, het was erg rustig en ik denk dat die UFO van op enige afstand nauwelijks zichtbaar was. En de pers zie je tegenwoordig alleen maar als er weer eens een minister naast de pot pist.’ ‘O, op die manier.’ Poescafé geeuwde alsof hij dat verhaal al rot vanbuiten kende en het hem verveelde als een dooie muis. Maar Evy vroeg gretig: ‘Hoe zag dat ding er dan uit? Vertel! Vertel!’ ‘Als een grote zeepbel,’ beschreef Johan met wat meer enthousiasme omdat hij een dankbare toehoorder gevonden meende te hebben. ‘Doorzichtig maar met bewegende kleuren erin, zo’n beetje als rookslierten.’ ‘Die groene mannetjes zaten daar waarschijnlijk flink te paffen,’ opperde ik. ‘Groene Michel, wed ik.’ Johan negeerde me hooghartig. ‘Je kon binnen dingen zien bewegen zonder dat je eigenlijk wist wat je zag, heel eigenaardig. Eigenlijk zou ik bijna durven zeggen dat het mooi was om te zien…’ ‘En met een geluid als van de donder,’ vulde ik aan. ‘Waren er echt geen stralen of zo? Groene stralen? Au verdomme!’ snauwde ik toen Evy me onder de tafel een schop tegen het linkerscheenbeen verkocht. ‘Niks geen stralen,’ antwoordde Johan die deed alsof hij niets gemerkt had van die laffe aanval. ‘En toen de machine eenmaal geland was, werd het compleet stil. Vreemd stil, zou ik durven zeggen. Zelfs de meeuwen gaven geen kik meer.’ ‘Waarschijnlijk was de soundtrack gebro-’ Ik trok haastig mijn benen op toen ik vanuit mijn linkerooghoek mijn vriendin een dreigende beweging zag maken. ‘…Er gebeurde een hele tijd niks, ik zag nergens een deur opengaan of zo. En toen stond er zomaar opeens een gestalte naast de UFO op het zand. Een menselijke gestalte, dacht ik eerst. En die figuur liep in mijn richting tot aan de rand van het water…’ Johan keek opeens wazig, alsof de herinnering hem pakte. ‘Poescafé ging haast uit de bol, hij stond op de tenen met een gekromde rug en alle haren recht overeind.’ ‘Aha, dat marsmannetje was een grote, kwaaie hond,’ zei ik. Ik dacht aan die Butch, van Tom & Jerry. Destijds waren dat mijn favoriete tekenfilms vanwege al dat artistiek onverantwoorde geweld. ‘Nee, een kat.’ Johan keek me uitdagend aan. ‘Ik verdenk onze vriend ervan dat hij een katofiel is,’ zei ik tegen Evy. Wie weet wat we te horen zouden krijgen als zijn kater zou kunnen praten, dacht ik. Maar zoiets zeg je in deftige kringen niet hardop zolang iedereen nog nuchter is. Mijn vriendin keek me niet eens aan, haar blik was geboeid op Johan gericht. ‘Let maar niet op die oen,’ zei ze tegen hem. ‘Vertel gewoon verder.’ ‘Was het een groene kat?’ probeerde ik nog. Maar nu negeerden ze me allebei. ‘Het was een kat, zo groot als een mens en ze liep nog op de achterpoten ook. Ze had zo te zien een pels en een staart, maar verder zag ze er helemaal uit als een vrouw, en niet eens een lelijke, o nee!’ Opnieuw die wazige blik. ‘In je eentje leven is niet goed voor een man,’ stelde ik vast. Maar weer luisterde er niemand. Ofwel ze deden alsof. ‘Misschien zou je een Thaise poetsvrouw kunnen nemen, ging ik koppig verder. ‘Want een hoer is ook geen oplossing. ‘Zo’n dame verleent wel hand- en spandiensten aan heren van stand, maar je komt toch altijd weer een beetje leeg naar buiten en-’ Nu keek Evy me aan. ‘Zou jij niet wat op de steiger gaan wandelen, zeveraar? Kun je een beetje afkoelen, zo te horen heb je het nodig!’ Ik zweeg verongelijkt terwijl Johan verder ging: ‘Ik wist niet wat me overkwam, toen die kattenvrouw me wenkte. Het was alsof ik m’n eigen wil kwijtwas, ik verkeerde in een soort trance.’ Zijn blik schoot uitdagend naar mij, maar ik deed alsof m’n neus bloedde. ‘Voor ik goed besefte wat ik deed, was ik met Poescafé in de bijboot gestapt om naar de zandplaat te roeien.’ Eenzaamheid was echt niet gezond, dacht ik. Ik besloot voortaan wat vriendelijker te zijn tegen Evy. Voor een ouwe lelijkerd als ik liggen de aantrekkelijke jonge dames immers niet meer voor het grijpen. Want zo rijk ben ik nu ook weer niet. Ik kan koken, ik ben okselfris en ik was m’n eigen sokken, maar voor je dat allemaal uitgelegd hebt, zijn ze al lang weggelopen. Johan deed er nog een schepje bovenop. ‘Ze was écht heel mooi,’ zei hij dromerig. ‘Van nabij zag ze er vreemd genoeg nog menselijker uit dan vanuit de verte. Met magnifieke groene ogen met verticale spleetpupillen, net als bij een echte kat. Haar pels leek zacht als zijde en ze had een prachtige volle staart. Het puntje stond omhoog en het trilde een beetje…’ ‘Ik denk dat Freud daar wel een verklaring voor gehad zou hebben,’ kon ik niet nalaten op te merken. Deze keer kneep Evy me hard in het vetplooitje dat zich sedert enkele jaren boven mijn broeksriem aan het vormen is. Het deed gemeen zeer. ‘En dan dat soepele lijf, en die lange benen. Want ze had geen poten maar echte, eindeloos lange benen, als van een topmodel.’ ‘Bij sommige vrouwen is dat precies andersom,’ stelde ik vast. En toen Evy me fronsend aankeek: ‘Gelukkig behoor jij tot de betere soort, schatje!’ Ik wou haar in de nek kussen, maar ze weerde me af, met een gezicht alsof ik iets vies aan mijn kin had hangen. Johan was nog altijd lyrisch aan het doen: ‘En die bewegingen van dat lijf, als van zacht golvende warme olie…’ Ik vroeg: ‘Wat had je die dag allemaal gedronken?’ ‘En ze kon nog praten ook, ze sprak Engels.’ ‘Net zoals die marsmannetjes in Amerikaanse films,’ zei ik. ‘Die kunnen ook allemaal Engels, zelfs al zijn het reptielen. Hebben ze in de ruimte geleerd van onze radio-uitzendingen en zo, weet je wel? Da’s gemakkelijk voor degenen die de dialogen moeten schrijven.’ ‘Ze zei: Hellauauauw, mijn naam is Chatka en ik kom van de Kristallen Steeg aan het eind van de Melkweg, van de planeet Bac-à-Sable. I need a man, ik heb een man nodig.’ Johan scheen aan te nemen dat ons Engels niet veel betekende. Hij trok even aan de boord van zijn trui, alsof hij het warm kreeg bij de herinnering. ‘Ik antwoordde dat ik een man van de aarde was, I’m a man from planet Earth, zei ik dus. En dat ik Johan heette en of ik wat voor haar kon doen. Haar in contact brengen met de overheid of zo, met the authorities.’ Nu keek hij ongelukkig. ‘Eerst geloofde ze me niet, dat ik een man was, bedoel ik. Ze lachte me verdomme uit!’ Evy zei troostend. ‘Dat mens had gewoon geen smaak.’ ‘Of misschien vond ze dat je niet behaard genoeg was,’ opperde ik behulpzaam. Of dat je staartje te klein was, dacht ik gemelijk. Maar ook dat hield ik voor mezelf. Johan knikte afwezig, alsof hij die mogelijkheden overwoog. ‘Daarna deed ze me een vreemd verhaal dat de vrouwelijke wezens van haar soort slechts één keer in hun hele leven een gedurende een korte periode vruchtbaar waren. Hierin moesten ze tot iedere prijs voor een nageslacht zorgen, wilden ze niet uitsterven. Op hun planeet waren er echter nog nauwelijks mannen, en daarom zwierven de vruchtbare vrouwtjes naar andere werelden uit om een partner te zoeken. En Chatka was aan het eind van haar oestrusperiode zodat het allemaal bijzonder dringend werd. Ze had tijdens de reis een reclamespot van de aarde opgevangen over krachtvoer in blik waar katers groot en sterk en levendig van werden en bovendien een mooie glanzende vacht kregen, en nu wou ze met alle geweld zo’n kater vinden. En nog vlug ook. En toen was ik zo stom Poescafé uit de bijboot te gaan halen.’ Johan sloeg zijn derde borrel achterover en stak het glas op naar Evy die automatisch de fles pakte. ‘Chatka deed eigenlijk nogal uit de hoogte, zoals je dat wel eens vaker hebt bij veel te mooie vrouwen, en daarom wou ik haar even op haar plaats zetten, sufferd die ik ben.’ Johan ging ongemakkelijk verzitten. Met een pijnlijk gezicht rechtte hij de rug. ‘Toen ze Poescafé zag, was ze eerst vertederd. O wat leuk, een miniatuurtje! riep ze uit.’ Meesmuilend imiteerde Johan het ietwat mauwende stemgeluid van Chatka, zoals hij haar noemde. ‘Eerst was Poescafé nog lichtelijk hysterisch, maar van zodra Chatka hem op de arm nam, kalmeerde hij helemaal. En toen ontdekte dat kreng iets…’ ‘Wie, Poescafé?’ vroeg ik onschuldig. ‘Nee, dat kattenwijf verdomme!’ Nu rilde Johan zichtbaar. ‘Zie je, Poescafé is natuurlijk gecastreerd, en toen Chatka dat merkte, werd ze opeens vreselijk boos. Ze eiste een verklaring voor die barbaarse verminking, zoals ze het noemde. That barbarian mutilation. En toen ik haar probeerde uit te leggen dat we dat deden omdat die beesten anders veel te hard stinken, because of the bad male smell, zei ik, zette ze haast haar klauwen in m’n strot!’ De volgende borrel ging eraan. ‘Alsof we nog geen last genoeg hebben met Gaia,’ zei ik meelevend. Johan zette het lege glas met een klap neer op de tafel. ‘Ze had heuse klauwen,’ huiverde hij. ‘Ik praatte als een advocaat om haar uit te leggen dat er helemaal niets barbaars was aan dat castreren en dat de katten op planet Earth alleen maar beesten waren, enzovoort. Maar dat hielp allemaal geen ene moer. Tot ik de ingeving kreeg haar wijs te maken dat het op de aarde een heilige traditie was om katers te castreren van zodra ze aan hun voortplantingsplicht voldaan hadden. Voor tradities scheen ze namelijk nogal wat respect te hebben. En ja hoor, ze bedaarde. Maar toen kwam de klap op de vuurpijl…’ Johan zweeg even terwijl Evy zijn glas nogmaals bijvulde. Hij keek geboeid naar haar hand die de flessenhals omkneld hield. Daarna nam hij eerst een gulzige slok voor hij zijn verhaal vervolgde: Zoals ik al zei, zat Chatka in hoge tijdnood, en vermits er geen andere, meer geschikte partner in de buurt was, eiste ze dat ik het nodige zou doen. You have to do your thing, zei ze…’ Ik zat me inwendig te bescheuren, maar omwille van Evy en haar vinnige rechtervoet hield ik mijn gezicht in de plooi. Ik zei alleen maar: ‘Liefde is er keihard invliegen en slapjes afdruipen.’ Er kwam geen reactie. Dus probeerde ik het opnieuw: Chatka was een poesje, zo lekker als een soesje. Maar wie haar wou berijden, moest aan katofilie lijden. ‘Als jij nou niet je stomme bek gaat houden!’ Ik keek Evy een beetje geschrokken aan. Johan scheen haar wel behoorlijk in de ban te hebben met zijn maffe verhaal. ‘Oké, oké, ik zeg al niks meer,’ zei ik mokkend. Johan zei: ‘Ik mocht tegenstribbelen wat ik wou, er was geen lieve moederen aan; ik moest en zou mee het dak op.’ Mijn belofte van daarnet was meteen vergeten. ‘Hè?’ deed ik. ‘Wel ja, binnenin die UFO. Er waren daar allerlei toestanden, je wist niet wat je zag. Enorme bollen breiwol, grote muizen, en ook een heet zinken dak…’ ‘Hou op!’ smeekte ik. Evy zei: ‘Ben jij een vervelend mannetje vandaag zeg!’ (Dat zei ze tegen mij.) ‘Sorry, Johan,’ bracht ik er met enige moeite uit. ‘Ga vooral verder.’ ‘Nou ja, ik ga jullie niet met de details vervelen,’ zei Johan. ‘Maar daar gebeurde het dus, op dat dak.’ Evy keek een beetje teleurgesteld. ‘Die details vinden wij niet vervelend, hoor!’ Johan leek te aarzelen. ‘Wat ze allemaal deed met die gespierde staart van haar…’ ‘Ja?’ zei ik, in weerwil van mezelf toch ook opeens een beetje nieuwsgierig. ‘En dan die lenigheid…’ Johan keek alweer wazig. ‘Ik denk dat ik voortaan een gewone vrouw maar simpeltjes zal vinden.’ Er klonk een nieuwe donderslag en het was alsof Johan een stukje kleiner werd. Hij praatte een beetje moeizaam, toen hij verder ging met zijn relaas: ‘Na afloop kreeg ik een groot glas melk en we aten er een sardientje bij. Even werd het zelfs nog bijna gezellig, maar toen…’ Hij slikte en keek hulpbehoevend naar Evy, alsof zij de enige was van wie hij nog enige heil verwachtte. ‘…Toen begon ze weer over dat verdomde castreren.’ ‘Aha!’ deed ik. Johan knikte somber. ‘Juist. Ze verklaarde op plechtige toon dat ze zich aan de heilige tradities van planet Earth moest houden. Zodra haar jongen geboren waren, zou ze terugkomen om haar plicht te vervullen. To fulfil her duty, zo zei ze het.’ ‘Met een scherp mes,’ zei ik onverbiddelijk. ‘Maar Johan toch!’ zei mijn vriendin ontsteld. Met andere mannen toont ze vreemd genoeg altijd meer medelijden dan met mij. Misschien zijn die ook wel meer meelijwekkend, zo troost ik mezelf dan. ‘Ik weet me geen raad,’ bekende Johan. ‘Je moet goed beseffen: dat gebeurde allemaal al een poos geleden, en die UFO’s reizen met honderd keer de snelheid van het licht. Die ouwe Einstein kende er niks van. En katten zijn lang geen negen maanden drachtig. Kunnen jullie zich nu voorstellen hoe ik me voel, iedere keer dat ik het hoor donderen?’ ‘Ongeveer zoals Poescafé toen je hem naar de dierenarts bracht,’ veronderstelde ik, behulpzaam als altijd. Evy vroeg met ontzag: ‘Was dat mens echt zo sterk?’ ‘Je hebt er geen idee van,’ antwoordde Johan smartelijk. ‘Dat had natuurlijk ook zo z’n plezierige kanten. Zoals toen ze me omhoog hield om…’ Nee, daar hebben jullie geen zaken mee. Evy probeerde opnieuw: ‘Wie a zegt, moet ook-’ ‘Alsjeblieft, zeg!’
Ik stond op om door een van de kajuitraampjes naar buiten te kijken. Na enkele tellen vroeg ik langs mijn neus weg: ‘Hoe zei je ook weer dat die UFO eruit zag?’ Toen ik omkeek, zat Johan me als versteend aan te staren en hij zag werkelijk zo bleek als een zeezieke. Als die kerel niet echt verschrikkelijk bang was, speelde hij het wel erg realistisch. Ik begon te vermoeden dat hij op die bewuste avond in april een hallucinatie gekregen had en dat hij zijn waanvoorstellingen als echt gebeurd was gaan ervaren. Ik vroeg met een blik op zijn alweer lege glas: ‘Het is bekend dat hengelaars behoorlijk wat kunnen hijsen tijdens het sporten, hè?’ Johan haalde diep adem voor hij antwoordde: ‘Ik wist wel dat ik beter mijn mond kon houden. Maar weet je, soms is het moeilijk alles in je eentje te verkroppen…’ Zijn blik dwaalde weer even steels naar Evy’s T-shirt terwijl hij een beetje onvast opstond. ‘Bedankt voor de gezelligheid, Evy.’ Tegen mij zei hij niets meer. Zonder verder nog een woord, klom hij met zijn kater op de arm naar buiten, de andere hand aan zijn pijnlijke rug. Het was begonnen met regenen en ik keek Johan hoofdschuddend na toen hij gebogen wegliep over de natglimmende steiger. Opeens wist ik niet zo goed meer wat ervan te denken. Dat was het laatste wat we van Johan zagen. Zijn boot lag voortaan verlaten en verkommerend in zijn ligplaats. Pas maanden later ontving ik toevallig een nieuwtje op over hem. Het verhaal luidde dat hij vertrokken was naar een van die landen aan de Perzische Golf om een baantje in een harem aan te nemen.