Nee, Belgen staan in binnen- en buitenland niet bekend omwille van hun ondernemingsgeest of proactief handelen. Degenen die wel bereid zijn om hun nek uit te steken en risico’s te nemen, vinden vaak hun inspiratie in de ‘American Dream’, die rechtstreeks is ontleend aan de onafhankelijkheidsverklaring van de Verenigde Staten. Daarin wordt letterlijk gesteld dat ‘alle mensen gelijk zijn geschapen’ en dat ze ‘door hun Maker begiftigd zijn met bepaalde onvervreemdbare rechten’, waaronder ‘Leven, Vrijheid en het nastreven van Geluk’. In 1931 verwoordde de Amerikaanse schrijver en historicus James Truslow Adams het zo: ‘Het leven zou beter en rijker en voller moeten zijn voor iedereen, met mogelijkheden voor elkeen volgens vaardigheid of prestatie’, ongeacht de sociale klasse of omstandigheden rond de geboorte. Toch hoef je niet naar het buitenland om die droom verwezenlijkt te zien: ook in de Benelux lopen er visionairen rond die aanvankelijk klein zijn begonnen en uiteindelijk een impact hebben gemaakt op de wereld. Een van die succesverhalen is het verhaal van een groepje vrienden en collega’s dat op ene dag besliste om een aantal retrospectieve filmvoorstellingen te organiseren in culturele centra en dat project zag ontwikkelen tot een van de belangrijkste en grootste filmfestivals rond de fantastiek ter wereld: het Brussels International Fantastic Film Festival. Wij spraken met een van de organisatoren die er al van bij het begin – inmiddels toch al 32 jaar geleden – bij is: de altijd sympathieke en nog steeds energieke Freddy Bozzo.
Het BIFFF
Voor filmkenners en liefhebbers van horror, scienceficition, fantasy en thriller die op de hoogte blijven van hun hobby is het Brussels International Fantastic Film Festival al tientallen jaren een begrip, terwijl mensen die er nog nooit van gehoord hebben na een bezoekje meestal zo verslingerd geraken aan het hele gebeuren dat ze elke keer terugkeren. Niet verwonderlijk, trouwens, want het BIFFF is simpelweg uniek en dat merk je al vanaf het moment dat je binnenkomt: aan de ene kant staat een artiest net een halfnaakte dame te bodypainten, ergens anders kan je een demonstratie make-up met speciale effecten bijwonen, terwijl er in een van de drie zalen mogelijk al een vraag-en-antwoordsessie met de regisseur van de net vertoonde film aan de gang is. De abonnees kennen elkaar bijna allemaal, van Damien Marchal, die zich bij het publiek onsterfelijk heeft gemaakt met zijn kortfilms rond ‘Bob le zombie’ tot de zonderlinge Rémy Legrand, de officieuze mascotte die zich ‘l’homme aux seins’ laat noemen en veelal verkleed komt opdagen, het soort prettig gestoorde exhibitionist die je buiten het BIFFF doorgaans enkel in San Francisco aantreft. ‘Assis, Remy!’ is een kreet die vaak doorheen de zaal weerklinkt als hij het publiek iets te lang probeert op te zwepen. Hier weet je dat er een standje zal zijn waar je een fantastische mededrank kunt kopen, waar fans van het genre met elkaar verbroederen en waar er een sfeer hangt die je op geen enkele andere plaats ter wereld aantreft, of het moet in Japan of tijdens een voorstelling van, bijvoorbeeld, The Rocky Horror Picture Show zijn.
Als je voor een film in drie talen op het beeld te zien krijgt dat er niets mag opgenomen worden en het publiek dan telkens ‘On s’en fout!’, ‘Het kan ons niet schelen!’ en ‘We don’t care!’ hoort roepen, steevast gevolgd door een ‘Silence, j’enregistre!’, weet je dat je heel even een andere (cinema)wereld bent binnengestapt, eentje waarin je jezelf (binnen de perken, uiteraard) even mag laten gaan en waar het door de meeste BIFFF-gangers geapprecieerd wordt als je iets grappigs kunt roepen dat relevant is voor wat op dat moment op het scherm te zien is. Bij het zien van een volle maan gaat het voltallige publiek aan het huilen als een meute wolven, er wordt al eens geapplaudisseerd als een personage op originele wijze om het leven komt, onschuldige slachtoffers worden gewaarschuwd met een ‘Derrière toi!’ en ondergetekende journalist heeft jaren geleden de traditie in het leven geroepen om tijdens stomende seksscènes ‘C’est un beau film!’ te roepen… vooral wanneer de film zelf écht slecht is, want dat is namelijk een van de krachten van het festival: zelfs minder goede films zijn dankzij de publiekreacties leuk om te bekijken, behalve als je iemand bent die zichzelf veel te serieus neemt en enkel stilte in de zaal kan verdragen. Nochtans: die stilte is er soms, tijdens ingetogen momenten (tenminste, tot het hongerige publiek er genoeg van krijgt en om bloed schreeuwt), bij het bekijken van films die zich daartoe lenen en wanneer men collectief aanvoelt dat het tijd is om te zwijgen.
Wie dit allemaal leest, denkt misschien dat het hier om een beperkt nichepubliek gaat, maar niets is minder waar: met 65.000 bezoekers, verdeeld over 12 dagen en een honderdtal films, is het BIFFF een van de grootste filmfestivals van het land (het Filmfestival van Gent doet dubbel zo goed, maar richt zich op een nog breder publiek). Filmmakers en acteurs bejubelen de organisatoren, spreken over hoeveel sfeer er is en trekken maar al te graag naar Brussel om de reacties van het publiek op wat zij hebben afgeleverd te kunnen zien. Tijd, dus, dat we grondlegger Freddy even aan de tand voelden rond hoe dit alles mogelijk werd gemaakt.
- Interview met Freddy Bozo
Het BIFFF
Voor filmkenners en liefhebbers van horror, scienceficition, fantasy en thriller die op de hoogte blijven van hun hobby is het Brussels International Fantastic Film Festival al tientallen jaren een begrip, terwijl mensen die er nog nooit van gehoord hebben na een bezoekje meestal zo verslingerd geraken aan het hele gebeuren dat ze elke keer terugkeren. Niet verwonderlijk, trouwens, want het BIFFF is simpelweg uniek en dat merk je al vanaf het moment dat je binnenkomt: aan de ene kant staat een artiest net een halfnaakte dame te bodypainten, ergens anders kan je een demonstratie make-up met speciale effecten bijwonen, terwijl er in een van de drie zalen mogelijk al een vraag-en-antwoordsessie met de regisseur van de net vertoonde film aan de gang is. De abonnees kennen elkaar bijna allemaal, van Damien Marchal, die zich bij het publiek onsterfelijk heeft gemaakt met zijn kortfilms rond ‘Bob le zombie’ tot de zonderlinge Rémy Legrand, de officieuze mascotte die zich ‘l’homme aux seins’ laat noemen en veelal verkleed komt opdagen, het soort prettig gestoorde exhibitionist die je buiten het BIFFF doorgaans enkel in San Francisco aantreft. ‘Assis, Remy!’ is een kreet die vaak doorheen de zaal weerklinkt als hij het publiek iets te lang probeert op te zwepen. Hier weet je dat er een standje zal zijn waar je een fantastische mededrank kunt kopen, waar fans van het genre met elkaar verbroederen en waar er een sfeer hangt die je op geen enkele andere plaats ter wereld aantreft, of het moet in Japan of tijdens een voorstelling van, bijvoorbeeld, The Rocky Horror Picture Show zijn.
Als je voor een film in drie talen op het beeld te zien krijgt dat er niets mag opgenomen worden en het publiek dan telkens ‘On s’en fout!’, ‘Het kan ons niet schelen!’ en ‘We don’t care!’ hoort roepen, steevast gevolgd door een ‘Silence, j’enregistre!’, weet je dat je heel even een andere (cinema)wereld bent binnengestapt, eentje waarin je jezelf (binnen de perken, uiteraard) even mag laten gaan en waar het door de meeste BIFFF-gangers geapprecieerd wordt als je iets grappigs kunt roepen dat relevant is voor wat op dat moment op het scherm te zien is. Bij het zien van een volle maan gaat het voltallige publiek aan het huilen als een meute wolven, er wordt al eens geapplaudisseerd als een personage op originele wijze om het leven komt, onschuldige slachtoffers worden gewaarschuwd met een ‘Derrière toi!’ en ondergetekende journalist heeft jaren geleden de traditie in het leven geroepen om tijdens stomende seksscènes ‘C’est un beau film!’ te roepen… vooral wanneer de film zelf écht slecht is, want dat is namelijk een van de krachten van het festival: zelfs minder goede films zijn dankzij de publiekreacties leuk om te bekijken, behalve als je iemand bent die zichzelf veel te serieus neemt en enkel stilte in de zaal kan verdragen. Nochtans: die stilte is er soms, tijdens ingetogen momenten (tenminste, tot het hongerige publiek er genoeg van krijgt en om bloed schreeuwt), bij het bekijken van films die zich daartoe lenen en wanneer men collectief aanvoelt dat het tijd is om te zwijgen.
Wie dit allemaal leest, denkt misschien dat het hier om een beperkt nichepubliek gaat, maar niets is minder waar: met 65.000 bezoekers, verdeeld over 12 dagen en een honderdtal films, is het BIFFF een van de grootste filmfestivals van het land (het Filmfestival van Gent doet dubbel zo goed, maar richt zich op een nog breder publiek). Filmmakers en acteurs bejubelen de organisatoren, spreken over hoeveel sfeer er is en trekken maar al te graag naar Brussel om de reacties van het publiek op wat zij hebben afgeleverd te kunnen zien. Tijd, dus, dat we grondlegger Freddy even aan de tand voelden rond hoe dit alles mogelijk werd gemaakt.
- Interview met Freddy Bozo
Ik denk dat je al bij het BIFFF was sinds het begin…
Helemaal het begin. Dat betekent al 32 jaar, zelfs iets langer.
Op welk moment krijg je het idee om een filmfestival te organiseren met wat vrienden en hoe is alles in zijn werk gegaan?
Wel, eerst en vooral moet je volgens mij gepassioneerd zijn door iets. Sinds ik klein was, was ik voortdurend in de bioscoop te vinden. Ik ging zoeken in bistro’s en andere zaken waar je kortingsbonnen kon krijgen voor filmvoorstellingen. Die werden vaak niet gebruikt, dus nam ik ze mee. Het is echter allemaal begonnen met het team hier, dat bijna volledig uit het socio-culturele milieu komt. We hadden al gewerkt in culturele centra, jeugdhuizen en dergelijke plaatsen.
Binnen wat voor projecten dan?
We waren socio-culturele animators. Er waren buiten mezelf Anny, die uit dezelfde sector kwam en ons een handje kwam helpen, en Gigi, die al in de filmwereld zat. Ze was verbonden aan wat nu gekend is als het Internationale Onafhankelijke Film Festival [het ‘Festival International du Film Indépendant’, of FIFI – red.]. Dat heette toen het Belgisch Filmfestival. De twee broers Delmote waren begonnen aan de ‘Cinéclub’ van de Vrije Universiteit Brussel, waar tentoonstellingen en muziekconcerten werden georganiseerd. Het was meer multicultureel. Daarna heeft onze passie voor film zich ontwikkeld omdat we festivals begonnen te organiseren in jeugdhuizen, of tenminste in de jeugdhuizen waar ik werkte. Dat had onmiddellijk veel succes. Alles was toen nog erg gemoedelijk, de cineclubs waren ook redelijk alternatief. We dachten echter: ‘waarom niet?’ Het eerste festival dat we hebben georganiseerd, kon rekenen op steun van het Goethe-Instituut en andere culturele instellingen. We zijn begonnen met kleine retrospectieve voorstellingen en daarna festivals die rond specifieke thema’s draaiden, vooral rond buitenlandse films.
Het waren nog geen films uit de fantastiek.
Inderdaad. Het was het einde van de jaren zeventig. Het eerste BIFFF is begonnen in ’83, maar in ’82 hadden we al ervaring met filmfestivals op kleine schaal, in jeugdhuizen en culturele centra, waar de mensen op stoelen of zelfs op de grond zaten, maar er was wel al een echte festivalsfeer. Dat heeft ons een beetje opgewonden, zie je? We waren echt verliefd op festivals, maar we waren nog geen echte kenners. Ik had seminaries gevolgd en cursussen gevolgd aan de cinematheek, maar heb geen opleiding gehad aan de filmschool of zo. We hebben onze stiel dus op het terrein geleerd en in 1982 begonnen we te spelen met het idee om iets te doen met de fantastiek. Het was een goed moment daarvoor, nog niemand deed het. Nochtans is dat een belangrijk genre, dat begonnen was met [Georges] Méliès [een Franse goochelaar en filmpionier, die in 1902 zijn beroemdste film, Le voyage dans la lune, op de wereld losliet – red.], dus vanaf het begin van de cinematografie. Het is toch niet normaal dat niemand daar iets mee aan het doen was! Op dat moment was er geloof ik enkel [het Festival international du film fantastique d’] Avoriaz [dat tussen 1973 en 1993 jaarlijks werd georganiseerd en met Steven Spielbergs Duel een eerste winnaar kende – red.], [het Festival Internacional de Cinema Fantàstic van] Sitges en [het] Trieste [International Science Fiction Film Festival]. Ook in Parijs was men met een festival begonnen, maar dat heeft na een poosje de deuren moeten sluiten wegens veiligheidsproblemen en dergelijke meer. Ze zijn daar twee, drie jaar geleden mee herbegonnen.
In die periode begon VHS nog maar net en bestond dvd nog niet eens. Er werden niet veel horror- of sf-films vertoond op tv, of het moet om middernachtvoorstellingen gaan waarbij gewaarschuwd werd voor het gevaar voor kinderen. In de zalen waren er wel veel genrefilms, maar de mensen waren niet eens op de hoogte van het feit dat het om films binnen de fantastiek ging of wat dan ook. Tijdens het eerste jaar hebben we besloten om – vanuit pedagogisch oogpunt – een groot retrospectief festival te organiseren: 60 jaar ‘fantastische cinema’, in een grote zaal. Dat was een auditorium. Ik weet niet meer hoeveel films we toen binnen dat retrospectief kader hebben gepresenteerd, maar het was onmiddellijk een succes. Dat had ik me nooit kunnen voorstellen! We zaten helemaal vol, helemaal! Iedereen – we waren bijna werklozen – is er echter aan begonnen met veel goede wil. We hadden in die tijd veel vrijwilligers, die daarna zijn gebleven. Met dat enthousiasme zijn we begonnen. Die eerste editie trok meer dan twintigduizend bezoekers.
Twintigduizend bezoekers, al!
Onmiddellijk! Daarom waren we ook een beetje overdonderd. We zijn van kleine zaaltjes naar een festival met tienduizenden bezoekers gesprongen. Toen zijn we ons onmiddellijk beginnen af te vragen wat we het volgend jaar zouden doen, want het was een succes. Er was enorm veel vraag, er was nog geen VHS, er was nog geen apparatuur om zelf op te nemen. De mensen konden dergelijke retrospectieve films niet zelf bekijken. Er was een kleine selectie aanwezig in de cinematheek, maar dan nog. Zelfs nu is de fantastiek nog altijd een genre dat te veel verbonden aan horror en dat schrikt sommige mensen af, of tenminste families. Nu hebben we wel het tegengestelde bewezen, want we trekken elk jaar zo’n 65.000 bezoekers, dat aantal is dus verhoogd. We zien ook dat de leeftijd varieert van zeven tot zevenenzeventig jaar, net zoals bij Kuifje.
Tijdens het tweede jaar, in 1983, hebben we besloten om direct met een internationaal filmfestival te beginnen, compleet met avant-premières. Eerst hadden we tot half negen nog retrospectieve films rond een land of een thema, daarna vertoonden we nieuw werk als slotfilm of als avant-première. We hebben toen trouwens voor het eerst Luc Besson mogen verwelkomen, met zijn film, Le dernier combat. Als voorzitter hadden we Roy Ward Baker, een van de oude gloriën van de horrorfilm, die met Marilyn Monroe en zo had gewerkt. Dat was dus iets prestigieus. We zijn direct erg sterk begonnen en paf: bijna vijfendertigduizend bezoekers!
Was het moeilijk om een budget te vinden voor dat allemaal?
We hebben ons altijd omringd met mensen die misschien niet altijd zo competent zijn – maar vaardigheden leer je – maar wel hun passie met zich meenemen en verder is er natuurlijk ook de steun van de overheid. We zijn direct ambassades en sponsors beginnen aan te spreken. Dat is noodzakelijk.
Vanaf het begin?
Ja, want bij jeugdhuizen kan je jouw budget rond krijgen met de toegangsprijzen en verder waren er nog de instituten die ons hulp boden en films aanreikten, maar we hebben beseft dat een festival met een internationale uitstraling niet alleen uit de toegangsprijzen, maar ook uit subsidiërende machten inkomsten moest puren. We begonnen vanaf het begin te werken met zowel Franstaligen als Nederlandstaligen – dat helpt als natuurlijk als je subsidies zoekt – en ook met het Engels, want dat is een internationale filmtaal. Daarbuiten was er ook nog de sponsoring. Als we die drie elementen niet zouden gehad hebben, zou er geen budget zijn geweest en als je geen budget hebt, organiseer je geen festival. Je kunt gaan werken met lagere budgets, maar dat voelt men ook direct.
Vooral als mensen al gewoon zijn om bepaalde dingen te zien. Dan zien ze dat het budget kleiner is en beginnen ze daarover te praten. Dat schaadt het imago.
Dat is natuurlijk het geval binnen de cinemawereld. We zijn daar in zekere zin aan gebonden, dus moeten we altijd erg voorzichtig zijn. Het is echter zo gebeurd: tijdens het eerste jaar van het BIFFF hadden we in een klap vijfendertigduizend aanwezigen. Dat heeft ons aangemoedigd, we hebben voortgedaan en we hebben geleidelijk aan alles wat retrospectief was verminderd. We hebben een klein evenement dat we ‘Focus’ noemen en waar we het accent op een bepaald land leggen behouden, maar nu met avant-premières, terwijl het vroeger om oudere films ging. We hadden namelijk in de gaten dat mensen wel zeiden dat ze bepaalde films wilden zien, maar op het moment dat we ze draaiden, zagen we hen niet meer. Daarbovenop begon de dvd-industrie te floreren en kwamen ze niet meer kijken. Wel in een cinematheek, in een zaal met een capaciteit van honderd bezoekers, maar je vult er geen zaal met duizendzevenhonderd plaatsen meer mee. We hebben dat concept dus laten vallen en vertonen nu een hoop avant-premières. We zijn nu een van de belangrijkste internationale filmfestivals en de uitgeverijen geven ons nu veel wereldpremières, internationale premières en Europese premières, omdat ze hun films willen uittesten bij het Belgisch publiek, wat een publiek is waar iedereen jaloers op is. Het sleutelwoord van het festival – dat weet je maar al te goed – is immers ambiance.
Helemaal het begin. Dat betekent al 32 jaar, zelfs iets langer.
Op welk moment krijg je het idee om een filmfestival te organiseren met wat vrienden en hoe is alles in zijn werk gegaan?
Wel, eerst en vooral moet je volgens mij gepassioneerd zijn door iets. Sinds ik klein was, was ik voortdurend in de bioscoop te vinden. Ik ging zoeken in bistro’s en andere zaken waar je kortingsbonnen kon krijgen voor filmvoorstellingen. Die werden vaak niet gebruikt, dus nam ik ze mee. Het is echter allemaal begonnen met het team hier, dat bijna volledig uit het socio-culturele milieu komt. We hadden al gewerkt in culturele centra, jeugdhuizen en dergelijke plaatsen.
Binnen wat voor projecten dan?
We waren socio-culturele animators. Er waren buiten mezelf Anny, die uit dezelfde sector kwam en ons een handje kwam helpen, en Gigi, die al in de filmwereld zat. Ze was verbonden aan wat nu gekend is als het Internationale Onafhankelijke Film Festival [het ‘Festival International du Film Indépendant’, of FIFI – red.]. Dat heette toen het Belgisch Filmfestival. De twee broers Delmote waren begonnen aan de ‘Cinéclub’ van de Vrije Universiteit Brussel, waar tentoonstellingen en muziekconcerten werden georganiseerd. Het was meer multicultureel. Daarna heeft onze passie voor film zich ontwikkeld omdat we festivals begonnen te organiseren in jeugdhuizen, of tenminste in de jeugdhuizen waar ik werkte. Dat had onmiddellijk veel succes. Alles was toen nog erg gemoedelijk, de cineclubs waren ook redelijk alternatief. We dachten echter: ‘waarom niet?’ Het eerste festival dat we hebben georganiseerd, kon rekenen op steun van het Goethe-Instituut en andere culturele instellingen. We zijn begonnen met kleine retrospectieve voorstellingen en daarna festivals die rond specifieke thema’s draaiden, vooral rond buitenlandse films.
Het waren nog geen films uit de fantastiek.
Inderdaad. Het was het einde van de jaren zeventig. Het eerste BIFFF is begonnen in ’83, maar in ’82 hadden we al ervaring met filmfestivals op kleine schaal, in jeugdhuizen en culturele centra, waar de mensen op stoelen of zelfs op de grond zaten, maar er was wel al een echte festivalsfeer. Dat heeft ons een beetje opgewonden, zie je? We waren echt verliefd op festivals, maar we waren nog geen echte kenners. Ik had seminaries gevolgd en cursussen gevolgd aan de cinematheek, maar heb geen opleiding gehad aan de filmschool of zo. We hebben onze stiel dus op het terrein geleerd en in 1982 begonnen we te spelen met het idee om iets te doen met de fantastiek. Het was een goed moment daarvoor, nog niemand deed het. Nochtans is dat een belangrijk genre, dat begonnen was met [Georges] Méliès [een Franse goochelaar en filmpionier, die in 1902 zijn beroemdste film, Le voyage dans la lune, op de wereld losliet – red.], dus vanaf het begin van de cinematografie. Het is toch niet normaal dat niemand daar iets mee aan het doen was! Op dat moment was er geloof ik enkel [het Festival international du film fantastique d’] Avoriaz [dat tussen 1973 en 1993 jaarlijks werd georganiseerd en met Steven Spielbergs Duel een eerste winnaar kende – red.], [het Festival Internacional de Cinema Fantàstic van] Sitges en [het] Trieste [International Science Fiction Film Festival]. Ook in Parijs was men met een festival begonnen, maar dat heeft na een poosje de deuren moeten sluiten wegens veiligheidsproblemen en dergelijke meer. Ze zijn daar twee, drie jaar geleden mee herbegonnen.
In die periode begon VHS nog maar net en bestond dvd nog niet eens. Er werden niet veel horror- of sf-films vertoond op tv, of het moet om middernachtvoorstellingen gaan waarbij gewaarschuwd werd voor het gevaar voor kinderen. In de zalen waren er wel veel genrefilms, maar de mensen waren niet eens op de hoogte van het feit dat het om films binnen de fantastiek ging of wat dan ook. Tijdens het eerste jaar hebben we besloten om – vanuit pedagogisch oogpunt – een groot retrospectief festival te organiseren: 60 jaar ‘fantastische cinema’, in een grote zaal. Dat was een auditorium. Ik weet niet meer hoeveel films we toen binnen dat retrospectief kader hebben gepresenteerd, maar het was onmiddellijk een succes. Dat had ik me nooit kunnen voorstellen! We zaten helemaal vol, helemaal! Iedereen – we waren bijna werklozen – is er echter aan begonnen met veel goede wil. We hadden in die tijd veel vrijwilligers, die daarna zijn gebleven. Met dat enthousiasme zijn we begonnen. Die eerste editie trok meer dan twintigduizend bezoekers.
Twintigduizend bezoekers, al!
Onmiddellijk! Daarom waren we ook een beetje overdonderd. We zijn van kleine zaaltjes naar een festival met tienduizenden bezoekers gesprongen. Toen zijn we ons onmiddellijk beginnen af te vragen wat we het volgend jaar zouden doen, want het was een succes. Er was enorm veel vraag, er was nog geen VHS, er was nog geen apparatuur om zelf op te nemen. De mensen konden dergelijke retrospectieve films niet zelf bekijken. Er was een kleine selectie aanwezig in de cinematheek, maar dan nog. Zelfs nu is de fantastiek nog altijd een genre dat te veel verbonden aan horror en dat schrikt sommige mensen af, of tenminste families. Nu hebben we wel het tegengestelde bewezen, want we trekken elk jaar zo’n 65.000 bezoekers, dat aantal is dus verhoogd. We zien ook dat de leeftijd varieert van zeven tot zevenenzeventig jaar, net zoals bij Kuifje.
Tijdens het tweede jaar, in 1983, hebben we besloten om direct met een internationaal filmfestival te beginnen, compleet met avant-premières. Eerst hadden we tot half negen nog retrospectieve films rond een land of een thema, daarna vertoonden we nieuw werk als slotfilm of als avant-première. We hebben toen trouwens voor het eerst Luc Besson mogen verwelkomen, met zijn film, Le dernier combat. Als voorzitter hadden we Roy Ward Baker, een van de oude gloriën van de horrorfilm, die met Marilyn Monroe en zo had gewerkt. Dat was dus iets prestigieus. We zijn direct erg sterk begonnen en paf: bijna vijfendertigduizend bezoekers!
Was het moeilijk om een budget te vinden voor dat allemaal?
We hebben ons altijd omringd met mensen die misschien niet altijd zo competent zijn – maar vaardigheden leer je – maar wel hun passie met zich meenemen en verder is er natuurlijk ook de steun van de overheid. We zijn direct ambassades en sponsors beginnen aan te spreken. Dat is noodzakelijk.
Vanaf het begin?
Ja, want bij jeugdhuizen kan je jouw budget rond krijgen met de toegangsprijzen en verder waren er nog de instituten die ons hulp boden en films aanreikten, maar we hebben beseft dat een festival met een internationale uitstraling niet alleen uit de toegangsprijzen, maar ook uit subsidiërende machten inkomsten moest puren. We begonnen vanaf het begin te werken met zowel Franstaligen als Nederlandstaligen – dat helpt als natuurlijk als je subsidies zoekt – en ook met het Engels, want dat is een internationale filmtaal. Daarbuiten was er ook nog de sponsoring. Als we die drie elementen niet zouden gehad hebben, zou er geen budget zijn geweest en als je geen budget hebt, organiseer je geen festival. Je kunt gaan werken met lagere budgets, maar dat voelt men ook direct.
Vooral als mensen al gewoon zijn om bepaalde dingen te zien. Dan zien ze dat het budget kleiner is en beginnen ze daarover te praten. Dat schaadt het imago.
Dat is natuurlijk het geval binnen de cinemawereld. We zijn daar in zekere zin aan gebonden, dus moeten we altijd erg voorzichtig zijn. Het is echter zo gebeurd: tijdens het eerste jaar van het BIFFF hadden we in een klap vijfendertigduizend aanwezigen. Dat heeft ons aangemoedigd, we hebben voortgedaan en we hebben geleidelijk aan alles wat retrospectief was verminderd. We hebben een klein evenement dat we ‘Focus’ noemen en waar we het accent op een bepaald land leggen behouden, maar nu met avant-premières, terwijl het vroeger om oudere films ging. We hadden namelijk in de gaten dat mensen wel zeiden dat ze bepaalde films wilden zien, maar op het moment dat we ze draaiden, zagen we hen niet meer. Daarbovenop begon de dvd-industrie te floreren en kwamen ze niet meer kijken. Wel in een cinematheek, in een zaal met een capaciteit van honderd bezoekers, maar je vult er geen zaal met duizendzevenhonderd plaatsen meer mee. We hebben dat concept dus laten vallen en vertonen nu een hoop avant-premières. We zijn nu een van de belangrijkste internationale filmfestivals en de uitgeverijen geven ons nu veel wereldpremières, internationale premières en Europese premières, omdat ze hun films willen uittesten bij het Belgisch publiek, wat een publiek is waar iedereen jaloers op is. Het sleutelwoord van het festival – dat weet je maar al te goed – is immers ambiance.
Hoe is die specifieke sfeer eigenlijk ontstaan? Ik denk namelijk dat je gelijk hebt: als die ambiance in de zaal zou verdwijnen, zouden er minder mensen komen. Zelfs tijdens het filmfestival van Cannes of tijdens de Academy Awards, waar ik met iedereen praat in het Beverly Willshire, ontmoet ik veel filmmakers die het BIFFF heel goed kennen. Dat gaat van de man die verantwoordelijk was voor de speciale effecten in Pirates of the Carribean tot componisten van dergelijke films. Telkens wanneer ze erover praten, zeggen ze me dat er geen enkel festival ter wereld is waar de sfeer zo goed en speciaal is. Hoe komt dat?
Ik denk dat het…
Je hebt in het begin geen mensen ingehuurd om naar de films te schreeuwen [hilariteit]?
[Lachend:] Nee, we hebben geen mensen ingehuurd! Het is vanzelf gekomen. Ik denk dat het eigen is aan het genre, hè: dit is niet het soort film waarbij je blijft zitten. Dat is ook bij muziek zo: er is muziek om op te dansen en er is muziek om naar te luisteren. Je gaat toch niet dansen op Jacques Brel! Dit is een filmgenre dat zich tot ambiance leent. We hebben in het begin de mensen gewoon niet afgeremd, zie je? Het is langzaam uit de startblokken geschoten en daar is een reden voor: in het begin hebben we de mensen al de kans gegeven om zich te abonneren, wat betekent dat je een pas kunt kopen voor het hele festival, aan een aantrekkelijke prijs. De abonnees zijn mensen die het hele festival bijwonen, vaak elke dag, van ’s namiddags tot ’s avonds. Goed, misschien gaan ze niet naar élke film kijken, want je moet toch menselijk blijven [gelach], je hebt nu toch zo’n honderd films, verdeeld over 12 festivaldagen. Dat is veel en dan rekenen we nog niet eens alle andere evenementen daarbij. We hebben echter maar 100 mensen de kans gegeven om zich te abonneren en dat blijft tot op de dag van vandaag zo. Dat zijn de mensen die als motor dienen van het festival, mensen die ook buiten het festival om afspreken of die elkaar na een jaar opnieuw ontmoeten en die allerlei dingen aan elkaar vertellen. Ze zijn gepassioneerd door dat unieke genre en wanneer ze samen zijn, ontstaat er een groepsdynamiek. Er is communicatie tussen hen, denk ik. Angst hebben is als lachen: dat is communicatief, het is aanstekelijk. Vaak zijn die twee dingen overigens verbonden met elkaar, niet waar? Daarom is alles goed vooruit gegaan, de bezoekers zijn open. Ze zijn niet beknepen. Dit soort genre films leent zich daar overigens niet toe.
Is het moeilijk om een ploeg te vinden of te houden dat die ambiance goed begrijpt? Je hebt immers ook stagiairs nodig, waarvan er een aantal maar een jaar blijven. Ik kan me immers goed inbeelden dat er zijn die de sfeer niet goed aanvoelen, dus hoe vind je mensen die dat door hebben?
Ik denk dat het te maken heeft met vriendencirkels. Je hebt een cirkel van vrienden met eenzelfde idee en die wordt alsmaar groter: kennissen of vrienden die elkaar kennen, die graag een leuke tijd met elkaar beleven. Ze spreken af in de bioscoop, of tegenwoordig zelfs thuis, om op hun home entertainmentsystemen naar films te kijken. Dat is trouwens erg spijtig, want een festival is een ontmoetingsplaats, een plek waar je dingen ontdekt en waar je jezelf uitdrukt. We hebben al die dingen dus opengelaten en dan gebeurt het dat mensen die hier werken of vrienden die komen helpen benaderd worden door anderen die hen vertellen dat het leuk lijkt, dat de ambiance top is en hen vragen hoe ze zelf zouden kunnen meedoen. Ze schrijven zich in als vrijwilligers, het eerste jaar worden ze omkaderd door de oudere vrijwilligers en zo groeien ze verder. Die mensen zijn ter beschikking van de bezoekers en iedereen kan zich wat laten gaan. Daarbovenop zijn er veel activiteiten tijdens het festival: het vampierenbal, de make-upwedstrijden, de tentoonstellingen, de vraag-en-antwoordsessies… veel dingen die bovendien gratis zijn! Iedereen kan komen, je betaalt enkel wanneer je een zaal binnen wilt. Dat creëert een ambiance.
Op een festival heb je vaak de kans om een film te zien die je nooit meer opnieuw gaat zien omdat hij nooit gedistribueerd zal worden – of jammer genoeg misschien slecht zal gedistribueerd worden – en om de filmmaker of acteur te ontmoeten en onder eender wat een handtekening te laten plaatsen. Dat alles gebeurt dan ook nog eens in een leuke ambiance met animaties en dat is uniek. Ik maak na vijfendertig jaar nog altijd mee dat mensen me aanspreken op straat en me vertellen hoe leuk het was, hoe goed te film was, hoe dat een onvergetelijk moment in hun leven was. Zoiets is leuk en meteen trouwens een van de redenen waarom we dit doen. Die ambiance is fantastisch, we laten de mensen open zijn en we remmen hen niet af. Dat gebeurt op andere festivals wel, met rode lopers en dergelijke meer. Daarmee breek je de gezelligheid.
De sfeer is volgens mij ook een gevolg van het genre en van het feit dat we in België graag eens uit de bocht gaan en onnozel doen. Belgen zijn zo. Ik ben net als jij al op veel andere festivals geweest en in Italië hoor je bijvoorbeeld geen vlieg. Dat is bizar, hè, zoiets?
Het enige wat ik kan bedenken dat in de buurt komt, is iets als The Rocky Horror Picture Show in de Verenigde Staten.
Omdat het speciaal is, anders is dat niet zo! Als je aan de andere kant naar Japan gaat, denk je aanvankelijk dat die mensen erg vast zitten, maar dat is helemaal niet waar, die maken nog meer plezier dan wij! Het is dus ook cultuurgebonden. Zoiets komt op een natuurlijke wijze tot stand, het is niet iets wat je kunt programmeren. Gelukkig!
Hoe is het BIFFF volgens jou geëvolueerd volgens jou?
Ten eerste is het geëvolueerd door, zoals ik heb gezegd, het historisch en didactisch gedeelte geleidelijk aan te laten vallen en ons te richten op een ontdekkingsluik. We hebben geprobeerd om de mensen een cinematografie van verre landen te laten ontdekken die ze anders nooit zouden kunnen zien. Dat is de mogelijkheid die een festival je biedt. Verder is alles groter geworden en het publiek is ook omvangrijker. Dat verbreedt de horizon van de bezoekers en verandert ook de mentaliteit van mensen die eerst vooringenomen waren.
Nu zou je kunnen denken dat mensen weten wat de fantastiek is, maar dat is zeldzaam. Vaak nemen ze aan dat het enkel om horror draait. Pas op, dat is natuurlijk een typisch genre, maar we hebben nu al dertig jaar fantastische festivalaffiches, waarvan sommige inderdaad eerder bloederig zijn, terwijl andere eerder gevoelig ogen. Dat toont de diversiteit en de rijkdom van deze cinema. We blijven vechten en het zal altijd wel een gevecht blijven, want zowel de professionals als de artiesten zelf hebben vaak schrik om te zeggen dat ze ‘fantastische cinema’ maken. Dat komt door het slechte imago omdat het woord zo vaak is gebruikt voor het griezelgenre waar de meeste mensen het genre mee identificeren. Zoals jij en ik weten, gaat het echter niet alleen om horror, maar ook om films als Harry Putter, The Lord of the Rings, Twilight en The Hunger Games, die niet noodzakelijk griezelig zijn. Ze hebben gewoon allemaal een wonderlijke of dromerige toets, of bewaren de verbeeldingskracht die je als kind hebt. Dat is de rijkdom van het genre.
Denk je dat horror nog altijd een negatieve connotatie heeft? Is dat genre niet toegankelijker geworden?
Ja, behalve sinds de laatste jaren, nu er bekende regisseurs aan die duidelijk de boodschap naar buiten brengen dat horror goed is, maar vaak is daar humor voor nodig. Dat hebben ze er ingestopt. Je hebt al die parodieën gehad, zoals al de films met Simon Pegg, en dat heeft de mentaliteit een beetje veranderd en horror is nu toegankelijker. Als je een griezelfilm als The Exorcist bekijkt, sterf je ofwel van de schrik, ofwel van het lachen [hilariteit]. In een zaal zie je dus een heel apart fenomeen. Soms worden horrorfilms of videogames ervan beschuldigd verantwoordelijk te zijn voor het feit dat iemand zijn geweer in handen neemt en zijn vrienden begint neer te schieten op school, maar dat is natuurlijk niet de oorzaak.
Die was dan al zo.
Inderdaad, die persoon had dan al problemen. De mensen komen dus naar hier, ze kunnen zich laten gaan in de zaal, ze laten zich gaan tegen de film en ze veruitwendigen alles. Het is niet alsof je de krant opendoet of naar het nieuws kijkt op televisie. Daar moet je soms stop roepen om zelf niet opgeblazen te worden, je kunt geen afstand nemen. Dat is anders in een festival: je weet dat je naar imaginaire beelden aan het kijken bent. Zoiets is belangrijk voor ons. We behouden het socioculturele aspect.
Het festival is al enkele keren verhuisd…
Drie keer, ja.
Er is de Passage 44 geweest, Tour & Taxis, nu vindt het plaats in het Paleis van Schone Kunsten. Hoe heeft het BIFFF die veranderingen van omgeving verteerd?
De eerste verhuis is op een natuurlijke manier tot stand gekomen. Zoals ik heb verteld, zijn we verhuisd van culturele centra naar het auditorium van de Passage 44. Dat is natuurlijk een veel prestigieuzere, grotere zaal. We hadden aanvankelijk dus heel wat schrik [gelach], maar we hadden er vertrouwen in omdat we al 20.000 bezoekers hadden voor de retrospectieve voorstelling van daarvoor. We hadden bovendien bekende gasten, zoals Luc Besson. Er zijn risico’s genomen, maar het was het juiste tijdperk en we waren er op het goede moment bij. Er was een grote vraag, maar geen aanbod. In veel landen was er zelfs geen genrefestival. In de Verenigde Staten of in het Verenigd Koninkrijk, toch de bakermatten van het genre, was er tot enkele jaren geleden nog geen eigen filmfestival van de fantastiek. Zoiets bestond niet. Voor men in Londen FrightFest en in Austin [Fantastic Fest] begon te organiseren, was er niets. Dat is absurd, hè!
Ik denk dat het…
Je hebt in het begin geen mensen ingehuurd om naar de films te schreeuwen [hilariteit]?
[Lachend:] Nee, we hebben geen mensen ingehuurd! Het is vanzelf gekomen. Ik denk dat het eigen is aan het genre, hè: dit is niet het soort film waarbij je blijft zitten. Dat is ook bij muziek zo: er is muziek om op te dansen en er is muziek om naar te luisteren. Je gaat toch niet dansen op Jacques Brel! Dit is een filmgenre dat zich tot ambiance leent. We hebben in het begin de mensen gewoon niet afgeremd, zie je? Het is langzaam uit de startblokken geschoten en daar is een reden voor: in het begin hebben we de mensen al de kans gegeven om zich te abonneren, wat betekent dat je een pas kunt kopen voor het hele festival, aan een aantrekkelijke prijs. De abonnees zijn mensen die het hele festival bijwonen, vaak elke dag, van ’s namiddags tot ’s avonds. Goed, misschien gaan ze niet naar élke film kijken, want je moet toch menselijk blijven [gelach], je hebt nu toch zo’n honderd films, verdeeld over 12 festivaldagen. Dat is veel en dan rekenen we nog niet eens alle andere evenementen daarbij. We hebben echter maar 100 mensen de kans gegeven om zich te abonneren en dat blijft tot op de dag van vandaag zo. Dat zijn de mensen die als motor dienen van het festival, mensen die ook buiten het festival om afspreken of die elkaar na een jaar opnieuw ontmoeten en die allerlei dingen aan elkaar vertellen. Ze zijn gepassioneerd door dat unieke genre en wanneer ze samen zijn, ontstaat er een groepsdynamiek. Er is communicatie tussen hen, denk ik. Angst hebben is als lachen: dat is communicatief, het is aanstekelijk. Vaak zijn die twee dingen overigens verbonden met elkaar, niet waar? Daarom is alles goed vooruit gegaan, de bezoekers zijn open. Ze zijn niet beknepen. Dit soort genre films leent zich daar overigens niet toe.
Is het moeilijk om een ploeg te vinden of te houden dat die ambiance goed begrijpt? Je hebt immers ook stagiairs nodig, waarvan er een aantal maar een jaar blijven. Ik kan me immers goed inbeelden dat er zijn die de sfeer niet goed aanvoelen, dus hoe vind je mensen die dat door hebben?
Ik denk dat het te maken heeft met vriendencirkels. Je hebt een cirkel van vrienden met eenzelfde idee en die wordt alsmaar groter: kennissen of vrienden die elkaar kennen, die graag een leuke tijd met elkaar beleven. Ze spreken af in de bioscoop, of tegenwoordig zelfs thuis, om op hun home entertainmentsystemen naar films te kijken. Dat is trouwens erg spijtig, want een festival is een ontmoetingsplaats, een plek waar je dingen ontdekt en waar je jezelf uitdrukt. We hebben al die dingen dus opengelaten en dan gebeurt het dat mensen die hier werken of vrienden die komen helpen benaderd worden door anderen die hen vertellen dat het leuk lijkt, dat de ambiance top is en hen vragen hoe ze zelf zouden kunnen meedoen. Ze schrijven zich in als vrijwilligers, het eerste jaar worden ze omkaderd door de oudere vrijwilligers en zo groeien ze verder. Die mensen zijn ter beschikking van de bezoekers en iedereen kan zich wat laten gaan. Daarbovenop zijn er veel activiteiten tijdens het festival: het vampierenbal, de make-upwedstrijden, de tentoonstellingen, de vraag-en-antwoordsessies… veel dingen die bovendien gratis zijn! Iedereen kan komen, je betaalt enkel wanneer je een zaal binnen wilt. Dat creëert een ambiance.
Op een festival heb je vaak de kans om een film te zien die je nooit meer opnieuw gaat zien omdat hij nooit gedistribueerd zal worden – of jammer genoeg misschien slecht zal gedistribueerd worden – en om de filmmaker of acteur te ontmoeten en onder eender wat een handtekening te laten plaatsen. Dat alles gebeurt dan ook nog eens in een leuke ambiance met animaties en dat is uniek. Ik maak na vijfendertig jaar nog altijd mee dat mensen me aanspreken op straat en me vertellen hoe leuk het was, hoe goed te film was, hoe dat een onvergetelijk moment in hun leven was. Zoiets is leuk en meteen trouwens een van de redenen waarom we dit doen. Die ambiance is fantastisch, we laten de mensen open zijn en we remmen hen niet af. Dat gebeurt op andere festivals wel, met rode lopers en dergelijke meer. Daarmee breek je de gezelligheid.
De sfeer is volgens mij ook een gevolg van het genre en van het feit dat we in België graag eens uit de bocht gaan en onnozel doen. Belgen zijn zo. Ik ben net als jij al op veel andere festivals geweest en in Italië hoor je bijvoorbeeld geen vlieg. Dat is bizar, hè, zoiets?
Het enige wat ik kan bedenken dat in de buurt komt, is iets als The Rocky Horror Picture Show in de Verenigde Staten.
Omdat het speciaal is, anders is dat niet zo! Als je aan de andere kant naar Japan gaat, denk je aanvankelijk dat die mensen erg vast zitten, maar dat is helemaal niet waar, die maken nog meer plezier dan wij! Het is dus ook cultuurgebonden. Zoiets komt op een natuurlijke wijze tot stand, het is niet iets wat je kunt programmeren. Gelukkig!
Hoe is het BIFFF volgens jou geëvolueerd volgens jou?
Ten eerste is het geëvolueerd door, zoals ik heb gezegd, het historisch en didactisch gedeelte geleidelijk aan te laten vallen en ons te richten op een ontdekkingsluik. We hebben geprobeerd om de mensen een cinematografie van verre landen te laten ontdekken die ze anders nooit zouden kunnen zien. Dat is de mogelijkheid die een festival je biedt. Verder is alles groter geworden en het publiek is ook omvangrijker. Dat verbreedt de horizon van de bezoekers en verandert ook de mentaliteit van mensen die eerst vooringenomen waren.
Nu zou je kunnen denken dat mensen weten wat de fantastiek is, maar dat is zeldzaam. Vaak nemen ze aan dat het enkel om horror draait. Pas op, dat is natuurlijk een typisch genre, maar we hebben nu al dertig jaar fantastische festivalaffiches, waarvan sommige inderdaad eerder bloederig zijn, terwijl andere eerder gevoelig ogen. Dat toont de diversiteit en de rijkdom van deze cinema. We blijven vechten en het zal altijd wel een gevecht blijven, want zowel de professionals als de artiesten zelf hebben vaak schrik om te zeggen dat ze ‘fantastische cinema’ maken. Dat komt door het slechte imago omdat het woord zo vaak is gebruikt voor het griezelgenre waar de meeste mensen het genre mee identificeren. Zoals jij en ik weten, gaat het echter niet alleen om horror, maar ook om films als Harry Putter, The Lord of the Rings, Twilight en The Hunger Games, die niet noodzakelijk griezelig zijn. Ze hebben gewoon allemaal een wonderlijke of dromerige toets, of bewaren de verbeeldingskracht die je als kind hebt. Dat is de rijkdom van het genre.
Denk je dat horror nog altijd een negatieve connotatie heeft? Is dat genre niet toegankelijker geworden?
Ja, behalve sinds de laatste jaren, nu er bekende regisseurs aan die duidelijk de boodschap naar buiten brengen dat horror goed is, maar vaak is daar humor voor nodig. Dat hebben ze er ingestopt. Je hebt al die parodieën gehad, zoals al de films met Simon Pegg, en dat heeft de mentaliteit een beetje veranderd en horror is nu toegankelijker. Als je een griezelfilm als The Exorcist bekijkt, sterf je ofwel van de schrik, ofwel van het lachen [hilariteit]. In een zaal zie je dus een heel apart fenomeen. Soms worden horrorfilms of videogames ervan beschuldigd verantwoordelijk te zijn voor het feit dat iemand zijn geweer in handen neemt en zijn vrienden begint neer te schieten op school, maar dat is natuurlijk niet de oorzaak.
Die was dan al zo.
Inderdaad, die persoon had dan al problemen. De mensen komen dus naar hier, ze kunnen zich laten gaan in de zaal, ze laten zich gaan tegen de film en ze veruitwendigen alles. Het is niet alsof je de krant opendoet of naar het nieuws kijkt op televisie. Daar moet je soms stop roepen om zelf niet opgeblazen te worden, je kunt geen afstand nemen. Dat is anders in een festival: je weet dat je naar imaginaire beelden aan het kijken bent. Zoiets is belangrijk voor ons. We behouden het socioculturele aspect.
Het festival is al enkele keren verhuisd…
Drie keer, ja.
Er is de Passage 44 geweest, Tour & Taxis, nu vindt het plaats in het Paleis van Schone Kunsten. Hoe heeft het BIFFF die veranderingen van omgeving verteerd?
De eerste verhuis is op een natuurlijke manier tot stand gekomen. Zoals ik heb verteld, zijn we verhuisd van culturele centra naar het auditorium van de Passage 44. Dat is natuurlijk een veel prestigieuzere, grotere zaal. We hadden aanvankelijk dus heel wat schrik [gelach], maar we hadden er vertrouwen in omdat we al 20.000 bezoekers hadden voor de retrospectieve voorstelling van daarvoor. We hadden bovendien bekende gasten, zoals Luc Besson. Er zijn risico’s genomen, maar het was het juiste tijdperk en we waren er op het goede moment bij. Er was een grote vraag, maar geen aanbod. In veel landen was er zelfs geen genrefestival. In de Verenigde Staten of in het Verenigd Koninkrijk, toch de bakermatten van het genre, was er tot enkele jaren geleden nog geen eigen filmfestival van de fantastiek. Zoiets bestond niet. Voor men in Londen FrightFest en in Austin [Fantastic Fest] begon te organiseren, was er niets. Dat is absurd, hè!
In Canada…
[Onderbreekt:] In Canada is Fantasia ook later gekomen, maar wij voelden dat het ’t moment was. We hebben dat eerste jaar dus geprofiteerd van – zoals de Amerikanen zeggen – the right time at the right place. De mensen zijn gekomen, ze hebben er vakantie voor genomen, en ze zijn daarover beginnen te praten. Je wordt dat gewoon, zelfs in die mate dat we tijdens een editie zelfs vergeten zijn om de zaal en het adres op de affiche te vermelden [schaterlach]! Wel, dat heeft helemaal geen verschil gemaakt! De mensen waren het al gewend. Nochtans zaten wij eerst te vloeken!
Het bewijs: de dag dat we na vijfentwintig jaar zijn verhuisd naar Tour & Taxis – dat was toch een emotioneel geladen vaarwel – zijn er toch nog veel mensen aan de andere kant van het Noordstation komen opdagen, aan Passage 44, ondanks het feit dat we overal de nieuwe locatie hadden vermeld!
Ze dachten dat het BIFFF nog altijd in de oude zaal plaatsvond. We zijn daar gewend aan moeten geraken.
We hebben toen een kleine jeugdzonde begaan – nu ja, jeugdzonde, het was eerder boulimie. Tijdens het eerste jaar dat we in Tour & Taxis zaten, hadden we vijf monumentale hallen ter beschikking. Toen hebben we tegen elkaar gezegd: ‘We hebben nooit live concerten kunnen organiseren, we hebben geen dansfeesten met DJ’s gehouden, we hebben geen immense tentoonstellingen opgezet. We hebben toen alles geïnvesteerd, met torenhoge budgets. Met een verhuis verlies je altijd wat van jouw pluimen. Tour & Taxis is in vergelijking met Passage 44 gedecentraliseerd en al die elementen hebben ervoor gezorgd dat we een financiële douche hebben gekregen waar we jarenlang last van hebben gehad. We hebben het daar zes jaar volgehouden. Dat was moeilijk, maar wat goed is, is dat het daar om een maagdelijke omgeving ging. Daar houden we van. Je kunt dat aankleden zoals je wilt, zodat mensen in een ‘fanastisch’ omgeving binnenkomen en er daarna over praten wanneer ze thuis komen. Het was echter erg moeilijk, we moesten ook alles zelf installeren, van het geluid tot de schermen, de zetels, de planken en de bouten toe. Al dat specifieke materiaal is heel duur, dat was krankzinnig. Opeens konden we dat niet meer volhouden.
Het publiek was heel omvangrijk en belangrijk geworden, maar in vergelijking met de Passage 44 waren er een aantal problemen. In het verleden hadden we meerdere zalen, waren we dankzij enkele kleinere zalen in hetzelfde complex in staat om retrospectieve voorstellingen te organiseren en konden we ook dingen organiseren in de Kruidtuin. In Tour & Taxis hadden we echter altijd maar een grote zaal en dat was heel moeilijk, omdat je neen moet zeggen aan sommige films waarvan je weet dat ze maar vijftig mensen naar de zaal zullen lokken. Tijdens een festival wil je het publiek in staat stellen om nieuwe dingen te ontdekken. Dat begint klein, maar daarna… We hebben zoveel talent een kans kunnen geven dat eerst niet gekend was: mensen als Peter Jackson en David Cronenberg, en kijk eens waar die nu zijn! Die zijn allemaal langs het BIFFF gepasseerd. Ergens was het dus heel moeilijk om het BIFFF in Tour & Taxis te organiseren en bovendien was het publiek een beetje gedesoriënteerd, het moest opnieuw zijn ritme vinden. Op het moment dat dat was gebeurd, na vier of vijf jaar, hebben we vastgesteld dat we moesten oppassen. Zo waren de zetels aan het verslijten en als we niet verhuisden naar een minder dure plek, zouden we op onze bek gaan.
We zijn dan nog eens met ons gat at the right time at the right place met ons gat in de boter gevallen. Het Paleis van de Schone Kunsten wilde zich ook openstellen voor de cinema. Er werden wel al avant-premières georganiseerd, maar nog geen festival. Ook dat ging wel gepaard met enige vrees, maar die is onmiddellijk verdwenen, want tijdens het eerste jaar hadden we tweehonderd tot driehonderd extra bezoekers. Nochtans ging het om een verhuis en normaal verlies je dan eerst bezoekers, zoals gebeurd is na onze verhuis naar Tour & Taxis. Hier hebben we er gewonnen en dat wil alles zeggen. De locatie ligt opnieuw erg centraal, de zalen zijn erg mooi, het is allemaal handig gestructureerd en je kunt er een toffe sfeer creëren. Er zijn trouwens veel mensen die ons zeggen dat het ons doet denken aan de ambiance van de Passage 44: het decor, de manier waarop je rond kunt stappen. Het is opener, minder gesloten.
Wij hebben onder ons gezegd dat het interieur erg verschilt van Tour & Taxis, dat het een beetje oud was en misschien zelfs lelijk. Tijdens het festival bleek dat echter allemaal niet van tel. Het feit dat de Q&A’s nu kunnen doorgaan in een aparte zaal, is bijvoorbeeld veel leuker en verder heb je gelijk: de zalen zijn prachtig!
Inderdaad, ik denk dat het bewijs er is: de mensen hebben direct hun draai gevonden.
De ruimtes hebben ook voldoende hoeken, waardoor het gemakkelijker is om ambiance te creëren.
Dat is ook zo: we hebben een grote, een middelgrote en een kleine zaal, waardoor we alles kunnen plaatsen waar we denken dat het thuishoort. Bovendien wilde men daar ook echt een festival aantrekken. Alles is ook goed verlopen, er breekt daar bijna niets. We hebben maar 500 euro moeten betalen aan reparaties, dat is bijna niets! We mochten deze mogelijkheid dus niet laten voorbijgaan en nu zijn we vertrokken voor vijf jaar.
Zoals je ziet, soms gebeurt er iets onverwacht dat enkel in jouw voordeel is. We kunnen eender waar naartoe gaan, we hebben een publiek dat ons volgt. Er staan professionals achter ons, we hebben journalisten die ons steunen, er zijn de gasten die voor mond-tot-mondreclame zorgen… Overal waar we gaan, worden we ondersteund, maar we proberen toch ook om zelf omstandigheden te creëren waarbij iedereen zich goed voelt: praktische dingen, zaken die zich lenen voor een internationaal filmfestival dat over heel de wereld gekend is. We moeten echter altijd letten op eender welke uitgave.
Kan je aan onze lezers eens uitleggen hoe jullie de films selecteren die tijdens het BIFFF worden vertoond? Hoe gaat dat in zijn werk?
Wel, er is een selectiecommissie. Het is hier niet zoals in Cannes, hè, waar een kerel over het hele programma beslist [gelach]. Onze commissie bestaat uit mensen die deel uitmaken van de organisatie. We hebben altijd een democratische houding aangehouden. Onze commissie bekijkt films op de filmmarkten, maar dat zijn er altijd minder. Van de vier of vijf interessante filmmarkten kunnen we er jammer genoeg maar twee aandoen, waaronder die van Cannes. Het heeft geen zin om naar Rotterdam of Berlijn te gaan omdat die te kort voor het BIFFF plaatsvinden. We zijn nu [het interview vindt plaats in februari – red.] al bezig met de voorbereidingen af te ronden en het filmfestival van Berlijn moet nog plaatsvinden! Ons programma moet af geraken. We bekijken veel films in een korte tijdsspanne. Daarbij kunnen we niet alles bekijken omdat er het budget niet voor is of omdat er enkele al voor het BIFFF op andere genrefestivals verschijnen, zoals in Sitges of in Londen.
We gaan dus zelf op zoek naar films, maar steeds vaker stuurt men ons – nu we gekend zijn – zelf films naar ons toe. We schrijven ook zelf mensen aan, er is immers veel gespecialiseerde pers waar we beroep op kunnen doen. Zo is het gemakkelijker om te beslissen welke screeners we willen aanvragen, of wat we online willen bekijken.
Hoeveel films bekijk je dan zoal?
Elk van ons bekijkt minstens ongeveer tweehonderdvijftig tot driehonderd films.
Driehonderd!
Dat klopt. Soms wordt dezelfde film door verschillende medewerkers bekeken, soms maar door een persoon. Dat betekent dat we in totaal minstens duizend films per jaar zien! In totaal. Daarvan weerhouden we er een honderdtal, want er zijn veel verplichtingen: commercieel, praktisch, enzovoort. Die zorgen ervoor dat je een bepaalde film wel of niet kunt vertonen, dat moet ik je niet uitleggen. We komen vaak bij elkaar, maandelijks of zelfs wekelijks. Tijdens die gelegenheden wisselen we standpunten uit, daarna vragen we de films die we hebben uitgekozen aan en proberen we die te krijgen.
Heb je enkele anekdotes voor de lezers?
Natuurlijk hebben we veel anekdotes, zowel over de gasten als over de bezoekers! Wat de mensen zich vaak herinneren… Je weet wel dat we vroeger die rafting organiseerden. Dat herinner je jezelf wellicht nog.
Absoluut! Ik mis dat enorm!
Ja! Vooral in het begin – herinner je het je nog? – maakte Magic Land Théâtre, dat de animatie verzorgde, er een echte wedstrijd van. Ze verdeelden het publiek in een rode en een blauwe helft en de mensen in de zaal moesten de twee deelnemers met de handen van de ene zaal naar de andere dragen. Tijdens die jaren waren er soms mensen die vielen. Je moest dus echt moedig zijn om het te doen [gelach]! Daarna hebben we dat gedaan met opblaasbootjes, maar zelfs toen waren er mensen die eruit vielen. Dat was zo opwindend dat onze gasten verschillende keren hebben gevraagd om zelf de bootjes in te stappen. Ik herinner me nog dat Stephan Elliott – de Australiër die The Adventures of Priscilla, Queen of the Desert had geschreven en geregisseerd en bij ons in de jury zat – in zo’n rubberen bootje is gestapt en declameerde dat hij het absoluut wilde doen, wat er ook gebeurde [geschater]! Toen hij terugkeerde, was zijn bootje al omver gekieperd en was hij enorm opgeladen! ‘Ik heb dat nooit meegemaakt, ik heb dat nooit meegemaakt!’ bleef hij maar zeggen. Hij was echt betoverd en wilde het opnieuw doen, maar we hebben nee gezegd en hem aangeraden om wat te rusten. Er waren nog wel meer gasten die zoiets wilden doen.
Verder zijn er wel veel rare dingen gebeurd, waaronder heel wat bizarre fenomenen met gasten, zoals dingen die uit de auto vielen, enzovoort. Ik herinner me nog dat er ooit eens een stelling op de auto van Oliver Reed [van onder andere Oliver!, The Adventures of Baron Munchausen en Gladiator – red.] is gevallen! O, en nog iets wat heel erg leuk was: voor Halloween 4, geloof ik [Freddy is bijna juist, het was Halloween 5 – red.], van de sympathieke Zwitserse regisseur Dominique Othenin-Girard, kregen we de kopieën van de film niet goed nagekeken toen ze aankwamen. Toen we ze openden, bleek dat er maar vier van de vijf filmspoelen aanwezig waren. We wisten echt niet wat we moesten doen. Het ging om de eerste spoel en we wilden de voorstelling niet afgelasten, want de zaal zat vol, dus hebben we met de regisseur – die aanwezig was – overlegd. Het was een beetje bizar, maar het was niet onze fout. ‘Geen probleem, ik ga het podium op!’ zei hij. Hij is het podium opgeklauterd en heeft het publiek gezegd: ‘Aangezien de eerste spoel ontbreekt, ga ik jullie wat vertellen over het verhaal. Maak je niet ongerust, want op die eerste spoel gebeurt er toch niets [hilariteit]! Meestal zie je in het begin van de film enkel de aanloop naar het verhaal en er is echt niets interessants te zien.’ Hij heeft toen uitgelegd wat er gebeurt in dat eerste gedeelte. ‘En daarna gaat de film verder.’ Gelukkig was het niet de laatste spoel, dan zou hij misschien veel meer moeten verteld hebben! Daarna was er een geweldige sfeer, de Q&A was hilarisch! Jij hebt ook veel dingen meegemaakt tijdens de Q&A, met krankzinnige regisseurs. Dat zijn geweldige momenten.
De beste momenten gebeuren vaak tijdens de Q&A’s na de middernachtvoorstellingen. Zo waren er de Japanners die het podium zijn opgeklommen in lendendoeken!
Dat herinner ik me nog goed, ik heb toen een van de Q&A’s met die gasten geleid!
Ja, er draaiden toen twee, of drie films met die gasten. En met Lloyd Kaufman [de eigenaar en vaak ook producer, regisseur, scenarist en acteur van de geweldige cultfilmmaatschappij Troma Entertainment – red.] is het ook voortdurend plezier maken. Hij komt dit jaar terug!
Ik heb afgelopen jaar tijdens het filmfestival van Cannes lang met zijn vrouw, Patricia Swinney Kaufman gepraat, de New York State Film Commissioner die over filmsubsidies in New York beslist. Dat was een verademing tegenover wat het VAF hier heeft te vertellen. Patricia geeft ook jongeren of onbekende filmmakers die met een goed idee komen aandraven een kans, niet enkel films die een ‘culturele merite’ hebben, gemaakt zijn door bekende regisseurs en die steunen op beroemde gezichten. Dat is hier en in veel andere landen wel anders.
[Onderbreekt:] In Canada is Fantasia ook later gekomen, maar wij voelden dat het ’t moment was. We hebben dat eerste jaar dus geprofiteerd van – zoals de Amerikanen zeggen – the right time at the right place. De mensen zijn gekomen, ze hebben er vakantie voor genomen, en ze zijn daarover beginnen te praten. Je wordt dat gewoon, zelfs in die mate dat we tijdens een editie zelfs vergeten zijn om de zaal en het adres op de affiche te vermelden [schaterlach]! Wel, dat heeft helemaal geen verschil gemaakt! De mensen waren het al gewend. Nochtans zaten wij eerst te vloeken!
Het bewijs: de dag dat we na vijfentwintig jaar zijn verhuisd naar Tour & Taxis – dat was toch een emotioneel geladen vaarwel – zijn er toch nog veel mensen aan de andere kant van het Noordstation komen opdagen, aan Passage 44, ondanks het feit dat we overal de nieuwe locatie hadden vermeld!
Ze dachten dat het BIFFF nog altijd in de oude zaal plaatsvond. We zijn daar gewend aan moeten geraken.
We hebben toen een kleine jeugdzonde begaan – nu ja, jeugdzonde, het was eerder boulimie. Tijdens het eerste jaar dat we in Tour & Taxis zaten, hadden we vijf monumentale hallen ter beschikking. Toen hebben we tegen elkaar gezegd: ‘We hebben nooit live concerten kunnen organiseren, we hebben geen dansfeesten met DJ’s gehouden, we hebben geen immense tentoonstellingen opgezet. We hebben toen alles geïnvesteerd, met torenhoge budgets. Met een verhuis verlies je altijd wat van jouw pluimen. Tour & Taxis is in vergelijking met Passage 44 gedecentraliseerd en al die elementen hebben ervoor gezorgd dat we een financiële douche hebben gekregen waar we jarenlang last van hebben gehad. We hebben het daar zes jaar volgehouden. Dat was moeilijk, maar wat goed is, is dat het daar om een maagdelijke omgeving ging. Daar houden we van. Je kunt dat aankleden zoals je wilt, zodat mensen in een ‘fanastisch’ omgeving binnenkomen en er daarna over praten wanneer ze thuis komen. Het was echter erg moeilijk, we moesten ook alles zelf installeren, van het geluid tot de schermen, de zetels, de planken en de bouten toe. Al dat specifieke materiaal is heel duur, dat was krankzinnig. Opeens konden we dat niet meer volhouden.
Het publiek was heel omvangrijk en belangrijk geworden, maar in vergelijking met de Passage 44 waren er een aantal problemen. In het verleden hadden we meerdere zalen, waren we dankzij enkele kleinere zalen in hetzelfde complex in staat om retrospectieve voorstellingen te organiseren en konden we ook dingen organiseren in de Kruidtuin. In Tour & Taxis hadden we echter altijd maar een grote zaal en dat was heel moeilijk, omdat je neen moet zeggen aan sommige films waarvan je weet dat ze maar vijftig mensen naar de zaal zullen lokken. Tijdens een festival wil je het publiek in staat stellen om nieuwe dingen te ontdekken. Dat begint klein, maar daarna… We hebben zoveel talent een kans kunnen geven dat eerst niet gekend was: mensen als Peter Jackson en David Cronenberg, en kijk eens waar die nu zijn! Die zijn allemaal langs het BIFFF gepasseerd. Ergens was het dus heel moeilijk om het BIFFF in Tour & Taxis te organiseren en bovendien was het publiek een beetje gedesoriënteerd, het moest opnieuw zijn ritme vinden. Op het moment dat dat was gebeurd, na vier of vijf jaar, hebben we vastgesteld dat we moesten oppassen. Zo waren de zetels aan het verslijten en als we niet verhuisden naar een minder dure plek, zouden we op onze bek gaan.
We zijn dan nog eens met ons gat at the right time at the right place met ons gat in de boter gevallen. Het Paleis van de Schone Kunsten wilde zich ook openstellen voor de cinema. Er werden wel al avant-premières georganiseerd, maar nog geen festival. Ook dat ging wel gepaard met enige vrees, maar die is onmiddellijk verdwenen, want tijdens het eerste jaar hadden we tweehonderd tot driehonderd extra bezoekers. Nochtans ging het om een verhuis en normaal verlies je dan eerst bezoekers, zoals gebeurd is na onze verhuis naar Tour & Taxis. Hier hebben we er gewonnen en dat wil alles zeggen. De locatie ligt opnieuw erg centraal, de zalen zijn erg mooi, het is allemaal handig gestructureerd en je kunt er een toffe sfeer creëren. Er zijn trouwens veel mensen die ons zeggen dat het ons doet denken aan de ambiance van de Passage 44: het decor, de manier waarop je rond kunt stappen. Het is opener, minder gesloten.
Wij hebben onder ons gezegd dat het interieur erg verschilt van Tour & Taxis, dat het een beetje oud was en misschien zelfs lelijk. Tijdens het festival bleek dat echter allemaal niet van tel. Het feit dat de Q&A’s nu kunnen doorgaan in een aparte zaal, is bijvoorbeeld veel leuker en verder heb je gelijk: de zalen zijn prachtig!
Inderdaad, ik denk dat het bewijs er is: de mensen hebben direct hun draai gevonden.
De ruimtes hebben ook voldoende hoeken, waardoor het gemakkelijker is om ambiance te creëren.
Dat is ook zo: we hebben een grote, een middelgrote en een kleine zaal, waardoor we alles kunnen plaatsen waar we denken dat het thuishoort. Bovendien wilde men daar ook echt een festival aantrekken. Alles is ook goed verlopen, er breekt daar bijna niets. We hebben maar 500 euro moeten betalen aan reparaties, dat is bijna niets! We mochten deze mogelijkheid dus niet laten voorbijgaan en nu zijn we vertrokken voor vijf jaar.
Zoals je ziet, soms gebeurt er iets onverwacht dat enkel in jouw voordeel is. We kunnen eender waar naartoe gaan, we hebben een publiek dat ons volgt. Er staan professionals achter ons, we hebben journalisten die ons steunen, er zijn de gasten die voor mond-tot-mondreclame zorgen… Overal waar we gaan, worden we ondersteund, maar we proberen toch ook om zelf omstandigheden te creëren waarbij iedereen zich goed voelt: praktische dingen, zaken die zich lenen voor een internationaal filmfestival dat over heel de wereld gekend is. We moeten echter altijd letten op eender welke uitgave.
Kan je aan onze lezers eens uitleggen hoe jullie de films selecteren die tijdens het BIFFF worden vertoond? Hoe gaat dat in zijn werk?
Wel, er is een selectiecommissie. Het is hier niet zoals in Cannes, hè, waar een kerel over het hele programma beslist [gelach]. Onze commissie bestaat uit mensen die deel uitmaken van de organisatie. We hebben altijd een democratische houding aangehouden. Onze commissie bekijkt films op de filmmarkten, maar dat zijn er altijd minder. Van de vier of vijf interessante filmmarkten kunnen we er jammer genoeg maar twee aandoen, waaronder die van Cannes. Het heeft geen zin om naar Rotterdam of Berlijn te gaan omdat die te kort voor het BIFFF plaatsvinden. We zijn nu [het interview vindt plaats in februari – red.] al bezig met de voorbereidingen af te ronden en het filmfestival van Berlijn moet nog plaatsvinden! Ons programma moet af geraken. We bekijken veel films in een korte tijdsspanne. Daarbij kunnen we niet alles bekijken omdat er het budget niet voor is of omdat er enkele al voor het BIFFF op andere genrefestivals verschijnen, zoals in Sitges of in Londen.
We gaan dus zelf op zoek naar films, maar steeds vaker stuurt men ons – nu we gekend zijn – zelf films naar ons toe. We schrijven ook zelf mensen aan, er is immers veel gespecialiseerde pers waar we beroep op kunnen doen. Zo is het gemakkelijker om te beslissen welke screeners we willen aanvragen, of wat we online willen bekijken.
Hoeveel films bekijk je dan zoal?
Elk van ons bekijkt minstens ongeveer tweehonderdvijftig tot driehonderd films.
Driehonderd!
Dat klopt. Soms wordt dezelfde film door verschillende medewerkers bekeken, soms maar door een persoon. Dat betekent dat we in totaal minstens duizend films per jaar zien! In totaal. Daarvan weerhouden we er een honderdtal, want er zijn veel verplichtingen: commercieel, praktisch, enzovoort. Die zorgen ervoor dat je een bepaalde film wel of niet kunt vertonen, dat moet ik je niet uitleggen. We komen vaak bij elkaar, maandelijks of zelfs wekelijks. Tijdens die gelegenheden wisselen we standpunten uit, daarna vragen we de films die we hebben uitgekozen aan en proberen we die te krijgen.
Heb je enkele anekdotes voor de lezers?
Natuurlijk hebben we veel anekdotes, zowel over de gasten als over de bezoekers! Wat de mensen zich vaak herinneren… Je weet wel dat we vroeger die rafting organiseerden. Dat herinner je jezelf wellicht nog.
Absoluut! Ik mis dat enorm!
Ja! Vooral in het begin – herinner je het je nog? – maakte Magic Land Théâtre, dat de animatie verzorgde, er een echte wedstrijd van. Ze verdeelden het publiek in een rode en een blauwe helft en de mensen in de zaal moesten de twee deelnemers met de handen van de ene zaal naar de andere dragen. Tijdens die jaren waren er soms mensen die vielen. Je moest dus echt moedig zijn om het te doen [gelach]! Daarna hebben we dat gedaan met opblaasbootjes, maar zelfs toen waren er mensen die eruit vielen. Dat was zo opwindend dat onze gasten verschillende keren hebben gevraagd om zelf de bootjes in te stappen. Ik herinner me nog dat Stephan Elliott – de Australiër die The Adventures of Priscilla, Queen of the Desert had geschreven en geregisseerd en bij ons in de jury zat – in zo’n rubberen bootje is gestapt en declameerde dat hij het absoluut wilde doen, wat er ook gebeurde [geschater]! Toen hij terugkeerde, was zijn bootje al omver gekieperd en was hij enorm opgeladen! ‘Ik heb dat nooit meegemaakt, ik heb dat nooit meegemaakt!’ bleef hij maar zeggen. Hij was echt betoverd en wilde het opnieuw doen, maar we hebben nee gezegd en hem aangeraden om wat te rusten. Er waren nog wel meer gasten die zoiets wilden doen.
Verder zijn er wel veel rare dingen gebeurd, waaronder heel wat bizarre fenomenen met gasten, zoals dingen die uit de auto vielen, enzovoort. Ik herinner me nog dat er ooit eens een stelling op de auto van Oliver Reed [van onder andere Oliver!, The Adventures of Baron Munchausen en Gladiator – red.] is gevallen! O, en nog iets wat heel erg leuk was: voor Halloween 4, geloof ik [Freddy is bijna juist, het was Halloween 5 – red.], van de sympathieke Zwitserse regisseur Dominique Othenin-Girard, kregen we de kopieën van de film niet goed nagekeken toen ze aankwamen. Toen we ze openden, bleek dat er maar vier van de vijf filmspoelen aanwezig waren. We wisten echt niet wat we moesten doen. Het ging om de eerste spoel en we wilden de voorstelling niet afgelasten, want de zaal zat vol, dus hebben we met de regisseur – die aanwezig was – overlegd. Het was een beetje bizar, maar het was niet onze fout. ‘Geen probleem, ik ga het podium op!’ zei hij. Hij is het podium opgeklauterd en heeft het publiek gezegd: ‘Aangezien de eerste spoel ontbreekt, ga ik jullie wat vertellen over het verhaal. Maak je niet ongerust, want op die eerste spoel gebeurt er toch niets [hilariteit]! Meestal zie je in het begin van de film enkel de aanloop naar het verhaal en er is echt niets interessants te zien.’ Hij heeft toen uitgelegd wat er gebeurt in dat eerste gedeelte. ‘En daarna gaat de film verder.’ Gelukkig was het niet de laatste spoel, dan zou hij misschien veel meer moeten verteld hebben! Daarna was er een geweldige sfeer, de Q&A was hilarisch! Jij hebt ook veel dingen meegemaakt tijdens de Q&A, met krankzinnige regisseurs. Dat zijn geweldige momenten.
De beste momenten gebeuren vaak tijdens de Q&A’s na de middernachtvoorstellingen. Zo waren er de Japanners die het podium zijn opgeklommen in lendendoeken!
Dat herinner ik me nog goed, ik heb toen een van de Q&A’s met die gasten geleid!
Ja, er draaiden toen twee, of drie films met die gasten. En met Lloyd Kaufman [de eigenaar en vaak ook producer, regisseur, scenarist en acteur van de geweldige cultfilmmaatschappij Troma Entertainment – red.] is het ook voortdurend plezier maken. Hij komt dit jaar terug!
Ik heb afgelopen jaar tijdens het filmfestival van Cannes lang met zijn vrouw, Patricia Swinney Kaufman gepraat, de New York State Film Commissioner die over filmsubsidies in New York beslist. Dat was een verademing tegenover wat het VAF hier heeft te vertellen. Patricia geeft ook jongeren of onbekende filmmakers die met een goed idee komen aandraven een kans, niet enkel films die een ‘culturele merite’ hebben, gemaakt zijn door bekende regisseurs en die steunen op beroemde gezichten. Dat is hier en in veel andere landen wel anders.
Ja, dat is zo. Er zijn altijd wel momenten die je niet had voorzien. We krijgen bovendien ook veel regisseurs te gast die aanvankelijk een beetje verlegen of introvert zijn, die dan zien dat we hen goed behandelen en uiteindelijk om 3 uur ’s nachts samen met ons al lachend in het restaurant eindigen. Mensen als Lloyd Kaufman blijven tot 6 uur ’s ochtends, jij bent dan al helemaal uitgeput en hij zit nog vol energie! Geen idee hoe hem dat lukt.
Verder heb ik nog Anthony Perkins ontmoet. Op een gegeven moment vertelde hij me dat hij nog nooit genomineerd was voor een Oscar. Hij was bij ons genomineerd als acteur en hebben we aangekondigd: ‘En de eerste prijs komt toe aan… Anthony… Quinn!’ Hij is toen van zijn stoel gevallen en heeft daarna verteld dat dat een van de mooiste momenten uit zijn leven was. Jammer genoeg is hij drie of vier maanden nadat hij op het BIFFF was gestorven.
Soms hebben we ook toegevingen moeten doen, zoals toen we de première van Star Trek hebben vertoond. Er mocht niets opgenomen worden en dus moesten de bezoekers hun gsm’s aan de ingang achterlaten en waakten mensen er in de zaal over dat er geen inbreuken werden gepleegd. De kopie van de film kwam zelfs aan met een lijfwacht! Het werd ons toen even heel warm, maar dat soort dingen is ook erg speciaal.
Ik herinner me nog dat men ons toen nog kwam zeggen dat de medewerkers van het festival niet zouden toegelaten worden zonder aangekocht ticket, maar uiteindelijk zijn we toch gewoon gratis binnengeraakt met onze badge.
Haha, je, je past jezelf aan, hè! Je moet dan wel.
Is er iets dat je wilt onthullen rond het BIFFF van dit jaar?
Wel, dit jaar hebben we beslist om terug een land in ‘Focus’ te plaatsen, omdat het een scharnierjaar is. In het verleden hebben we dat ook gedaan voor onder andere Chinese, Japanse en Fillipijnse films en deze keer vertonen we veel Indische prenten. Het is nu een goed moment daarvoor.
Dat klopt, vroeger werd er sowieso te pas en te onpas gedanst, nu is dat anders: beter gedoseerd of beter verwerkt in het verhaal, bijvoorbeeld.
Inderdaad! Of je had net het omgekeerde, maar nooit iets tussenin. Er is nu een hele generatie die zich interesseert in dat genre, vooral omdat de verhalen barsten van de legenden en zo. Het is een heel rijke filmtraditie, dankzij hun godsdienst, mythen, enzovoort. Toevallig kwamen er enkele uitstekende Indische films in onze handen en hebben we besloten om die een forum te geven. Op Europalia [een groot internationaal kunstfestival – red.] was daar maar heel weinig ruimte voor en al zeker niet voor genrefilms, dus gaan we er een kleine Focus rond ontwikkelen. Natuurlijk zijn er ook weer films uit Scandinavië en Spanje. We ontdekken langzaam aan steeds meer films uit andere landen. Ook dit jaar zullen we weer 3 zalen in gebruik nemen. Een zaal is toegewijd aan de Q&A’s en de Masterclasses. Er zijn dit jaar ook veel Belgische films te zien, een hoop langspeelprenten die we overdag zullen vertonen, sommige in de kleine en andere in de grote zaal. We hebben ook een kleine sectie met vier of vijf films van zowel jonge als oude filmmakers, zoals natuurlijk de regisseur van The Afterman… Hoe heet hij nu weer?
Rob Van Eyck!
Ja, dat is het! Tenslotte zijn er ook films van jongeren die pas zijn afgestudeerd. Omdat het moeilijk is om hun werk tijdens de normale uren te vertonen, geven we hen twee weken lang een forum rond 14 uur, in de kleine zaal. Op dat moment zitten daar toch geen gasten. Die sectie noemen we Mad in Belgium. Mad, hè, niet Made! Zo kunnen we zaken vertonen die anders nergens een plaatsje krijgen.
Zal er dit jaar weer een Bal van de Vampiers zijn?
Daar werken we aan. Het probleem is om een betaalbare zaal te vinden die niet ver van het Paleis van Schone Kunsten ligt. Toen we het BIFFF nog in Passage 44 organiseerden, vond het Bal van de Vampiers telkens op een andere locatie plaats [zoals de Kruidtuin en de Abattoirs van Kuregem – red.]
De laatste vraag die ik altijd stel: waarom moeten mensen naar het BIFFF komen als ze kunnen kiezen tussen het filmfestival en iets anders?
Voor je sterft, moet je minstens een keer naar het BIFFF zijn gekomen, dat is de beste reden! Anders heb je jouw leven gemist! Je kunt het zo uitleggen, maar je moet het van dichtbij meemaken, hè. Mensen die aarzelen, raad ik altijd aan om eens een film te komen bekijken. Alles is te vinden op het internet, het gaat niet alleen om horror, hè. Eenmaal dat je bent gekomen, zal je opmerken dat je net als vampiers gebeten bent en dat je zult willen terugkomen. Dat is wat meestal gebeurt, want er hangt een ambiance die je nergens anders terugvindt en voor mij moet cinema dat zijn: een levend iets. Het is waar dat die ‘Ciné-clubs’ goed draaiden en waarom? Omdat je iets kon drinken, of zelfs roken, en rechtstaan en je amuseren! We hebben zelf niets uitgevonden. We hebben film niet gekadreerd of geïnstitutionaliseerd, maar hem zijn nobele geest teruggegeven. Dat is wat er is gebeurd. Veel mensen – jong en oud – hebben geweldige momenten beleefd in het bijzijn van hun vrienden of ouders en dat soort momenten vind je terug op het BIFFF, maar op grotere schaal en met gasten, met films die je daarna misschien nooit meer zult zien omdat de distributie en marktwetten nu eenmaal zo in elkaar zitten, omdat mensen te voorzichtig zijn, omdat de dvd-verkoop aan het dalen is en omdat de filmindustrie steeds meer te lijden heeft onder illegale downloads en piraterij. De kwaliteit daarvan is meestal nochtans niet de moeite waard. Bij ons kan je jezelf komen amuseren met jouw vrienden en dat is belangrijk. Verder vertonen we niet enkel onderhoudende films, maar vaak ook films die een boodschap uitdragen, weet je nog? Erg belangrijke films, want binnen het ‘fantastische’ genre kan je, net zoals dat het geval is met komedies, heel veel dingen overbrengen. Bovenal is het gewoon een leuke tijd beleven. Er zijn al niet zoveel leuke tijden in het leven en dus moet je voor het sterven zeker eens langskomen! En dat is dan maar spijtig voor de Maya’s!
Verder heb ik nog Anthony Perkins ontmoet. Op een gegeven moment vertelde hij me dat hij nog nooit genomineerd was voor een Oscar. Hij was bij ons genomineerd als acteur en hebben we aangekondigd: ‘En de eerste prijs komt toe aan… Anthony… Quinn!’ Hij is toen van zijn stoel gevallen en heeft daarna verteld dat dat een van de mooiste momenten uit zijn leven was. Jammer genoeg is hij drie of vier maanden nadat hij op het BIFFF was gestorven.
Soms hebben we ook toegevingen moeten doen, zoals toen we de première van Star Trek hebben vertoond. Er mocht niets opgenomen worden en dus moesten de bezoekers hun gsm’s aan de ingang achterlaten en waakten mensen er in de zaal over dat er geen inbreuken werden gepleegd. De kopie van de film kwam zelfs aan met een lijfwacht! Het werd ons toen even heel warm, maar dat soort dingen is ook erg speciaal.
Ik herinner me nog dat men ons toen nog kwam zeggen dat de medewerkers van het festival niet zouden toegelaten worden zonder aangekocht ticket, maar uiteindelijk zijn we toch gewoon gratis binnengeraakt met onze badge.
Haha, je, je past jezelf aan, hè! Je moet dan wel.
Is er iets dat je wilt onthullen rond het BIFFF van dit jaar?
Wel, dit jaar hebben we beslist om terug een land in ‘Focus’ te plaatsen, omdat het een scharnierjaar is. In het verleden hebben we dat ook gedaan voor onder andere Chinese, Japanse en Fillipijnse films en deze keer vertonen we veel Indische prenten. Het is nu een goed moment daarvoor.
Dat klopt, vroeger werd er sowieso te pas en te onpas gedanst, nu is dat anders: beter gedoseerd of beter verwerkt in het verhaal, bijvoorbeeld.
Inderdaad! Of je had net het omgekeerde, maar nooit iets tussenin. Er is nu een hele generatie die zich interesseert in dat genre, vooral omdat de verhalen barsten van de legenden en zo. Het is een heel rijke filmtraditie, dankzij hun godsdienst, mythen, enzovoort. Toevallig kwamen er enkele uitstekende Indische films in onze handen en hebben we besloten om die een forum te geven. Op Europalia [een groot internationaal kunstfestival – red.] was daar maar heel weinig ruimte voor en al zeker niet voor genrefilms, dus gaan we er een kleine Focus rond ontwikkelen. Natuurlijk zijn er ook weer films uit Scandinavië en Spanje. We ontdekken langzaam aan steeds meer films uit andere landen. Ook dit jaar zullen we weer 3 zalen in gebruik nemen. Een zaal is toegewijd aan de Q&A’s en de Masterclasses. Er zijn dit jaar ook veel Belgische films te zien, een hoop langspeelprenten die we overdag zullen vertonen, sommige in de kleine en andere in de grote zaal. We hebben ook een kleine sectie met vier of vijf films van zowel jonge als oude filmmakers, zoals natuurlijk de regisseur van The Afterman… Hoe heet hij nu weer?
Rob Van Eyck!
Ja, dat is het! Tenslotte zijn er ook films van jongeren die pas zijn afgestudeerd. Omdat het moeilijk is om hun werk tijdens de normale uren te vertonen, geven we hen twee weken lang een forum rond 14 uur, in de kleine zaal. Op dat moment zitten daar toch geen gasten. Die sectie noemen we Mad in Belgium. Mad, hè, niet Made! Zo kunnen we zaken vertonen die anders nergens een plaatsje krijgen.
Zal er dit jaar weer een Bal van de Vampiers zijn?
Daar werken we aan. Het probleem is om een betaalbare zaal te vinden die niet ver van het Paleis van Schone Kunsten ligt. Toen we het BIFFF nog in Passage 44 organiseerden, vond het Bal van de Vampiers telkens op een andere locatie plaats [zoals de Kruidtuin en de Abattoirs van Kuregem – red.]
De laatste vraag die ik altijd stel: waarom moeten mensen naar het BIFFF komen als ze kunnen kiezen tussen het filmfestival en iets anders?
Voor je sterft, moet je minstens een keer naar het BIFFF zijn gekomen, dat is de beste reden! Anders heb je jouw leven gemist! Je kunt het zo uitleggen, maar je moet het van dichtbij meemaken, hè. Mensen die aarzelen, raad ik altijd aan om eens een film te komen bekijken. Alles is te vinden op het internet, het gaat niet alleen om horror, hè. Eenmaal dat je bent gekomen, zal je opmerken dat je net als vampiers gebeten bent en dat je zult willen terugkomen. Dat is wat meestal gebeurt, want er hangt een ambiance die je nergens anders terugvindt en voor mij moet cinema dat zijn: een levend iets. Het is waar dat die ‘Ciné-clubs’ goed draaiden en waarom? Omdat je iets kon drinken, of zelfs roken, en rechtstaan en je amuseren! We hebben zelf niets uitgevonden. We hebben film niet gekadreerd of geïnstitutionaliseerd, maar hem zijn nobele geest teruggegeven. Dat is wat er is gebeurd. Veel mensen – jong en oud – hebben geweldige momenten beleefd in het bijzijn van hun vrienden of ouders en dat soort momenten vind je terug op het BIFFF, maar op grotere schaal en met gasten, met films die je daarna misschien nooit meer zult zien omdat de distributie en marktwetten nu eenmaal zo in elkaar zitten, omdat mensen te voorzichtig zijn, omdat de dvd-verkoop aan het dalen is en omdat de filmindustrie steeds meer te lijden heeft onder illegale downloads en piraterij. De kwaliteit daarvan is meestal nochtans niet de moeite waard. Bij ons kan je jezelf komen amuseren met jouw vrienden en dat is belangrijk. Verder vertonen we niet enkel onderhoudende films, maar vaak ook films die een boodschap uitdragen, weet je nog? Erg belangrijke films, want binnen het ‘fantastische’ genre kan je, net zoals dat het geval is met komedies, heel veel dingen overbrengen. Bovenal is het gewoon een leuke tijd beleven. Er zijn al niet zoveel leuke tijden in het leven en dus moet je voor het sterven zeker eens langskomen! En dat is dan maar spijtig voor de Maya’s!