Begin 2008 werd de wereld verrijkt met een nieuw filmfestival: Offscreen. Heel bijzonder en ook verfrissend aan dit Brusselse festival was dat het zich concentreerde op ongewone, onafhankelijke, obscure en/of een hoog cultgehalte bezittende speelfilms en documentaires. Maar ook werden bezoekers getrakteerd op in de vergetelheid geraakte dan wel bij het gros van het publiek volslagen onbekende films. En dat is nu, zes jaar later, nog steeds zo, zij het dat het festival aardig gegroeid is. Cinema Nova is nog altijd het bulderend epicentrum van het Offscreen Film Festival, maar inmiddels is het evenement uitgewaaierd naar maar liefst drie extra locaties: Cinematek, Bozar en Cinema RITS. Al oogt Cinema Nova, het café in de kelder incluis, verre van modern en lijken de wanden al jaren te wachten op een opknapbeurt, voor Offscreen hadden de organisatoren zich geen passender en sfeervoller hoofdonderkomen kunnen wensen.
In dit artikel blikken we vooruit op het zevende Offscreen Film Festival, dat van 5 t/m 23 maart 2014 plaatsvindt. Ook komt Dirk van Extergem, Offscreen-directeur sinds dag één, uitgebreid aan het woord. Hem spraken we tijdens de vorige editie van dit bijzondere festival.
In dit artikel blikken we vooruit op het zevende Offscreen Film Festival, dat van 5 t/m 23 maart 2014 plaatsvindt. Ook komt Dirk van Extergem, Offscreen-directeur sinds dag één, uitgebreid aan het woord. Hem spraken we tijdens de vorige editie van dit bijzondere festival.
Offscreen 2014 opent met giallo, sluit af met sf
Het kleurrijke filmpalet van Offscreen 2014 omvat meer dan 60 films, waaronder niet minder dan 10 onuitgegeven films, die onder de banner “Offscreenings” de avant-garde van de cultfilms van morgen vormen.
De film waarmee het festival opent is L'Etrange Couleur des Larmes de ton Corps van het Belgische regisseursduo Bruno Forzani en Hélène Cattet. Net als zijn voorganger Amer baadt de film in de stijlelementen van het Italiaanse giallo-(misdaad-)genre uit de jaren ‘70. Maar beide regisseurs zijn duidelijk gegroeid, want cinematografisch gaat het om een tour de force die van wereldklasse getuigt. Een overdonderende sensuele ervaring, waarbij de dreigende en claustrofobische sfeer je onder de huid kruipt en het feilloze ritme van de montage je bij de nek vat.
Gekozen als sluitingsfilm is Her, een romantisch sciencefictiondrama van Spike Jonze waarin een man een welhaast menselijke relatie aangaat met – een zwoele vrouwenstem bezittend – computerbesturingssysteem! Met deze film, à propos, opende het International Film Festival Rotterdam begin dit jaar.
Net zoals de veelgeprezen wraakthriller Blue Ruin van Jeremy Saulnier krijgen voornoemde films in België later nog een bioscooprelease. In Nederland is Her al iets eerder in première gegaan, terwijl er voor L'Etrange Couleur des Larmes de ton Corps vooralsnog geen release gepland staat.
Maar Offscreen biedt ook de gelegenheid om films te ontdekken die men anders niet op het witte doek kan bewonderen, waaronder de gloednieuwe Japanse actiefilm Why Don't You Play In Hell van Sion Sono, de eveneens uit Japan afkomstige thriller R100 van Hitoshi Matsumoto, het retrofuturistische Computer Chess van de Amerikaan Andrew Bujalksi en A Field in England, een mix van historisch drama, fantasy en avonturenverhaal van het Britse wonderkind Ben Wheatley.
British Cult Cinema: Mind the Gap
“Mind the Gap” is niet alleen een waarschuwing in de Londense metro, het is ook de favoriete uitspraak van de ondergrondse kannibalistische moordenaar in Raw Meat, een Engelse horrorfilm van Gary Sherman uit 1972. De uitdrukking sluit voortreffelijk aan bij 17 bijzondere cultfilms uit de jaren ‘60 tot ‘80 die de archeologen van cinematografische rariteiten hebben opgegraven. Niet te classificeren en grensoverschrijdend, zijn dit de geliefde bastaardkinderen van de cinema: guilty pleasures, puur jeugdsentiment of miskende meesterwerken die op handen worden gedragen door fans, freaks en filmfetisjisten.
Tussen de films die tot deze bonte selectie behoren zitten enkele regelrechte klassiekers (Village of the Damned van Wolf Rilla, Bunny Lake Is Missing van Otto Preminger), pure trash-titels (de zombiefilm Psychomania van Don Sharp, Horror Hospital van Anthony Balch), vintage sf (Journey to the Far Side of the Moon van Robert Parrish) en vele off-beat genre-excursies (het post-apocalyptische The Bed Sitting Room van Richard Lester, de wraakfilm The Reckoning van Jack Gold). Stuk voor stuk schetsen ze een beeld van een Groot-Brittannië dat worstelt met de moderniteit, tot die langzaam in een nachtmerrie verandert. Ook te zien is de suspenserijke horrorfilm The Wicker Man (1973), de Stonehenge van de Britse fantastische film die regisseur Robin Hardy hoogstpersoonlijk komt voorstellen in een nieuwe en definitieve final cut.
Het kleurrijke filmpalet van Offscreen 2014 omvat meer dan 60 films, waaronder niet minder dan 10 onuitgegeven films, die onder de banner “Offscreenings” de avant-garde van de cultfilms van morgen vormen.
De film waarmee het festival opent is L'Etrange Couleur des Larmes de ton Corps van het Belgische regisseursduo Bruno Forzani en Hélène Cattet. Net als zijn voorganger Amer baadt de film in de stijlelementen van het Italiaanse giallo-(misdaad-)genre uit de jaren ‘70. Maar beide regisseurs zijn duidelijk gegroeid, want cinematografisch gaat het om een tour de force die van wereldklasse getuigt. Een overdonderende sensuele ervaring, waarbij de dreigende en claustrofobische sfeer je onder de huid kruipt en het feilloze ritme van de montage je bij de nek vat.
Gekozen als sluitingsfilm is Her, een romantisch sciencefictiondrama van Spike Jonze waarin een man een welhaast menselijke relatie aangaat met – een zwoele vrouwenstem bezittend – computerbesturingssysteem! Met deze film, à propos, opende het International Film Festival Rotterdam begin dit jaar.
Net zoals de veelgeprezen wraakthriller Blue Ruin van Jeremy Saulnier krijgen voornoemde films in België later nog een bioscooprelease. In Nederland is Her al iets eerder in première gegaan, terwijl er voor L'Etrange Couleur des Larmes de ton Corps vooralsnog geen release gepland staat.
Maar Offscreen biedt ook de gelegenheid om films te ontdekken die men anders niet op het witte doek kan bewonderen, waaronder de gloednieuwe Japanse actiefilm Why Don't You Play In Hell van Sion Sono, de eveneens uit Japan afkomstige thriller R100 van Hitoshi Matsumoto, het retrofuturistische Computer Chess van de Amerikaan Andrew Bujalksi en A Field in England, een mix van historisch drama, fantasy en avonturenverhaal van het Britse wonderkind Ben Wheatley.
British Cult Cinema: Mind the Gap
“Mind the Gap” is niet alleen een waarschuwing in de Londense metro, het is ook de favoriete uitspraak van de ondergrondse kannibalistische moordenaar in Raw Meat, een Engelse horrorfilm van Gary Sherman uit 1972. De uitdrukking sluit voortreffelijk aan bij 17 bijzondere cultfilms uit de jaren ‘60 tot ‘80 die de archeologen van cinematografische rariteiten hebben opgegraven. Niet te classificeren en grensoverschrijdend, zijn dit de geliefde bastaardkinderen van de cinema: guilty pleasures, puur jeugdsentiment of miskende meesterwerken die op handen worden gedragen door fans, freaks en filmfetisjisten.
Tussen de films die tot deze bonte selectie behoren zitten enkele regelrechte klassiekers (Village of the Damned van Wolf Rilla, Bunny Lake Is Missing van Otto Preminger), pure trash-titels (de zombiefilm Psychomania van Don Sharp, Horror Hospital van Anthony Balch), vintage sf (Journey to the Far Side of the Moon van Robert Parrish) en vele off-beat genre-excursies (het post-apocalyptische The Bed Sitting Room van Richard Lester, de wraakfilm The Reckoning van Jack Gold). Stuk voor stuk schetsen ze een beeld van een Groot-Brittannië dat worstelt met de moderniteit, tot die langzaam in een nachtmerrie verandert. Ook te zien is de suspenserijke horrorfilm The Wicker Man (1973), de Stonehenge van de Britse fantastische film die regisseur Robin Hardy hoogstpersoonlijk komt voorstellen in een nieuwe en definitieve final cut.
Conferentie en retrospectief rond werk Ken Russell
In het kader van het themaprogramma “British Cult Cinema” wordt speciale aandacht besteed aan het werk van de Britse cultregisseur Ken Russell (1927-2011).
Dit gebeurt enerzijds met notoire cultklassiekers als The Devils (1971), Tommy (1975) en Altered States (1980) en anderzijds met minder bekende biopics als Mahler (1974) en Valentino (1977), alsmede het zeer zeldzame en verloren gewaande Clouds of Glory (1978). Ook apart met een hoofdletter A is The Lair of the White Worm (1988). Daarin gebruikt de filmmaker Bram Stokers roman Dracula als springplank voor een surrealistisch, campy en zwartkomisch verhaal over een vreemde cultus die rituele moorden pleegt ter ere van een oude heidense god. En van Oscar Wilde's beruchte theaterstuk Salome’s Last Dance maakte Russell in de jaren ‘80 een volslagen buitenissige, fetisjistische en visueel onthutsende adaptatie.
In Cinema RITS draait een selectie iconoclastische tv-drama's die Russell in de jaren ‘60 voor de BBC maakte: biografieën van beroemde dansers en componisten, waarmee hij een nieuwe standaard zette voor documentairefilms. Deze vertoningen maken deel uit van de conferentie ”Imagining the Past: Ken Russell, Biography and the Art of Making History” die op 19 en 20 maart bij filmschool RITS gehouden wordt. Russells omvangrijke oeuvre, en dan in het bijzonder zijn biografische werk, zal dan door diverse experts op uitdagende wijze benaderd worden.
Ode aan cultactrice Martine Beswick
Ook wordt hulde gebracht aan cultactrice, Hammer-babe en Bond-girl Martine Beswick. Deze op Jamaica uit Britse ouders geboren actrice heeft de hele periode van de Engelse genrecinema uit de jaren ‘60 en ‘70 doorkruist. Daarbij spreidde ze zowel haar talenten als charmes in volle glorie ten toon. Na op bevallige wijze haar opwachting gemaakt te hebben in de James Bond-films From Russia With Love (1963) en Thunderball (1965) ging ze de prehistorische toer op. Eerst deed ze dat aan de zijde van Raquel Welch in One Million Years BC (1966) van Don Chaffey. In deze Hammer-film, met special effects van stop motion-expert Ray Harryhausen, gaan holbewoners een fervente strijd aan met dinosauriërs. Daarna trok de actrice een berenvellen bikini aan in een andere Hammer-productie: Slave Girls (1967) van Michael Carreras. In deze rolprent, die ook wel bekend staat als Prehistoric Women, wordt een avonturier naar de prehistorie geslingerd en belandt hierdoor in samenleving waar krijgersvrouwen de dienst uitmaken. Eveneens uit de Hammer-stal komt Dr. Jekyll & Sister Hyde (1971) van Roy Ward Baker. Hierin is aan het bekende verhaal van Robert Louis Stevenson een intrigerende draai gegeven: Dr. Jekyll verandert nu eens niet in een man, maar een bloedmooie en levensgevaarlijke femme fatale! Alle drie de films zullen in aanwezigheid van deze grande dame van de Britse cultcinema worden vertoond.
In het kader van het themaprogramma “British Cult Cinema” wordt speciale aandacht besteed aan het werk van de Britse cultregisseur Ken Russell (1927-2011).
Dit gebeurt enerzijds met notoire cultklassiekers als The Devils (1971), Tommy (1975) en Altered States (1980) en anderzijds met minder bekende biopics als Mahler (1974) en Valentino (1977), alsmede het zeer zeldzame en verloren gewaande Clouds of Glory (1978). Ook apart met een hoofdletter A is The Lair of the White Worm (1988). Daarin gebruikt de filmmaker Bram Stokers roman Dracula als springplank voor een surrealistisch, campy en zwartkomisch verhaal over een vreemde cultus die rituele moorden pleegt ter ere van een oude heidense god. En van Oscar Wilde's beruchte theaterstuk Salome’s Last Dance maakte Russell in de jaren ‘80 een volslagen buitenissige, fetisjistische en visueel onthutsende adaptatie.
In Cinema RITS draait een selectie iconoclastische tv-drama's die Russell in de jaren ‘60 voor de BBC maakte: biografieën van beroemde dansers en componisten, waarmee hij een nieuwe standaard zette voor documentairefilms. Deze vertoningen maken deel uit van de conferentie ”Imagining the Past: Ken Russell, Biography and the Art of Making History” die op 19 en 20 maart bij filmschool RITS gehouden wordt. Russells omvangrijke oeuvre, en dan in het bijzonder zijn biografische werk, zal dan door diverse experts op uitdagende wijze benaderd worden.
Ode aan cultactrice Martine Beswick
Ook wordt hulde gebracht aan cultactrice, Hammer-babe en Bond-girl Martine Beswick. Deze op Jamaica uit Britse ouders geboren actrice heeft de hele periode van de Engelse genrecinema uit de jaren ‘60 en ‘70 doorkruist. Daarbij spreidde ze zowel haar talenten als charmes in volle glorie ten toon. Na op bevallige wijze haar opwachting gemaakt te hebben in de James Bond-films From Russia With Love (1963) en Thunderball (1965) ging ze de prehistorische toer op. Eerst deed ze dat aan de zijde van Raquel Welch in One Million Years BC (1966) van Don Chaffey. In deze Hammer-film, met special effects van stop motion-expert Ray Harryhausen, gaan holbewoners een fervente strijd aan met dinosauriërs. Daarna trok de actrice een berenvellen bikini aan in een andere Hammer-productie: Slave Girls (1967) van Michael Carreras. In deze rolprent, die ook wel bekend staat als Prehistoric Women, wordt een avonturier naar de prehistorie geslingerd en belandt hierdoor in samenleving waar krijgersvrouwen de dienst uitmaken. Eveneens uit de Hammer-stal komt Dr. Jekyll & Sister Hyde (1971) van Roy Ward Baker. Hierin is aan het bekende verhaal van Robert Louis Stevenson een intrigerende draai gegeven: Dr. Jekyll verandert nu eens niet in een man, maar een bloedmooie en levensgevaarlijke femme fatale! Alle drie de films zullen in aanwezigheid van deze grande dame van de Britse cultcinema worden vertoond.
Erotische arthousefilmer Radley Metzger eregast
Eregast dit jaar is Radley Metzger, de meester van de erotische arthousefilm. Deze pionier van de Amerikaanse onafhankelijke film vestigde zijn naam in de jaren ‘60 met psychoseksuele drama's met een Europese gevoeligheid, elegant camerawerk en weelderige decors.
Twee absolute hoogtepunten zijn Camille 2000 (1969) en The Lickerish Quartet (1970), waarin hij perfect de tijdgeest van de swinging sixties vatte. Camille 2000, een adaptatie van Alexandre Dumas' La Dame aux Camélias, is een prachtig in beeld gebracht soft-erotisch drama, met een swingende euro-jazzsoundtrack van Pierro Piccioni. De film speelt zich af in het jaar 2000, wat tot een vreemdsoortige pop-art-toekomstvisie leidt, die vooral blijkt te bestaan uit opblaasbaar meubilair. In The Lickerish Quartet wordt een aristocratische familie geobsedeerd door een mooie blonde vrouw (neergezet door Silvana Venturelli) die de welgestelden menen te herkennen als actrice uit erotische films. Wanneer ze uitgenodigd wordt in de luxueuze villa van deze rijkelui, verleidt ze hen één voor één en ontsluit ze hun meest geheime verlangens.
In de jaren ‘60 monteerde Metzger trailers van geïmporteerde films van twee van de meest geprezen filmmakers aller tijden, Ingmar Bergman en Michelangelo Antonioni. De daarmee opgedane ervaring verwerkte hij de psychoseksuele drama’s die hij vervolgens begon te maken. In de jaren ‘70 kwam hij met de amusante, taboedoorbrekende pornofilm Score. Onder het pseudoniem Henry Paris ging hij op dat pad verder, steeds met zijn typerend fraaie mise-en-scène en scherpe dialogen. Radley Metzger komt tijdens het eerste festivalweekend alle tot zijn retrospectief behorende films inleiden en geeft op 8 maart een Masterclass in Cinema Nova.
Live soundtracks en matinee
Offscreen zou Offscreen niet zijn als er op gezette tijden geen live soundtracks zouden weerklinken. De live begeleiding van zwijgende films staat dit jaar garant voor twee uitzonderlijke concerten. Op 8 maart haalt het Oaïstern-collectief uit Marseille de eerste Europese westerns, gedraaid in de Camargue in de jaren 1910, onder het stof vandaan. Op 22 maart zullen LouisLouis & Truna de fantasmagorieën van Segundo de Chomón, de Spaanse tegenhanger van de Franse filmpionier Georges Méliès, van een onvergelijkelijk muzikaal decor voorzien.
In navolging van het succes van vorig jaar, organiseert het festival opnieuw een authentieke matineevoorstelling, en wel op zondag 16 maart om 14.00 uur. Voorfilmpjes en trailers gaan vooraf aan One Million Years BC tijdens een namiddagvullend programma, waarbij Cinema Nova wordt omgetoverd in een wijkbioscoop van de jaren ‘60: met ouvreuses, animaties en frisco’s.
Eregast dit jaar is Radley Metzger, de meester van de erotische arthousefilm. Deze pionier van de Amerikaanse onafhankelijke film vestigde zijn naam in de jaren ‘60 met psychoseksuele drama's met een Europese gevoeligheid, elegant camerawerk en weelderige decors.
Twee absolute hoogtepunten zijn Camille 2000 (1969) en The Lickerish Quartet (1970), waarin hij perfect de tijdgeest van de swinging sixties vatte. Camille 2000, een adaptatie van Alexandre Dumas' La Dame aux Camélias, is een prachtig in beeld gebracht soft-erotisch drama, met een swingende euro-jazzsoundtrack van Pierro Piccioni. De film speelt zich af in het jaar 2000, wat tot een vreemdsoortige pop-art-toekomstvisie leidt, die vooral blijkt te bestaan uit opblaasbaar meubilair. In The Lickerish Quartet wordt een aristocratische familie geobsedeerd door een mooie blonde vrouw (neergezet door Silvana Venturelli) die de welgestelden menen te herkennen als actrice uit erotische films. Wanneer ze uitgenodigd wordt in de luxueuze villa van deze rijkelui, verleidt ze hen één voor één en ontsluit ze hun meest geheime verlangens.
In de jaren ‘60 monteerde Metzger trailers van geïmporteerde films van twee van de meest geprezen filmmakers aller tijden, Ingmar Bergman en Michelangelo Antonioni. De daarmee opgedane ervaring verwerkte hij de psychoseksuele drama’s die hij vervolgens begon te maken. In de jaren ‘70 kwam hij met de amusante, taboedoorbrekende pornofilm Score. Onder het pseudoniem Henry Paris ging hij op dat pad verder, steeds met zijn typerend fraaie mise-en-scène en scherpe dialogen. Radley Metzger komt tijdens het eerste festivalweekend alle tot zijn retrospectief behorende films inleiden en geeft op 8 maart een Masterclass in Cinema Nova.
Live soundtracks en matinee
Offscreen zou Offscreen niet zijn als er op gezette tijden geen live soundtracks zouden weerklinken. De live begeleiding van zwijgende films staat dit jaar garant voor twee uitzonderlijke concerten. Op 8 maart haalt het Oaïstern-collectief uit Marseille de eerste Europese westerns, gedraaid in de Camargue in de jaren 1910, onder het stof vandaan. Op 22 maart zullen LouisLouis & Truna de fantasmagorieën van Segundo de Chomón, de Spaanse tegenhanger van de Franse filmpionier Georges Méliès, van een onvergelijkelijk muzikaal decor voorzien.
In navolging van het succes van vorig jaar, organiseert het festival opnieuw een authentieke matineevoorstelling, en wel op zondag 16 maart om 14.00 uur. Voorfilmpjes en trailers gaan vooraf aan One Million Years BC tijdens een namiddagvullend programma, waarbij Cinema Nova wordt omgetoverd in een wijkbioscoop van de jaren ‘60: met ouvreuses, animaties en frisco’s.
Bijzonder Belgisch werk
Eén van de festivalthema’s mag dan wel Britse cultcinema zijn, België doet niet onder in excentriciteit en inventiviteit. Op donderdag 13 maart staat er onder de noemer “Ceci n’est pas… België / Belgique / Belgium” een hele avond lang recent en bijzonder Belgisch werk met een scherp randje op het programma.
Zo laat The Miracle of Life (2013) van Joël Rabijns en Yves Sondermeier zien dat men ook in dit kleine land kan excelleren in buitensporige filmtrash. In deze uit de hand gelopen studentenfilm bevalt een vrouw van een doodgeboren baby, maar het leven vindt zijn weg via de moederkoek. Luke, de placenta, wordt opgevoed als een normaal kind. Nou ja, normaal… Achter zijn monsterlijke uiterlijk schuilt een intelligent en gevoelig persoon. Maar in een krankzinnige wereld vol dronkaards, junkies, hoeren en bodybuilders wordt Luke behandeld als een outcast en een freak.
Verder staat het programmaonderdeel “Shortscreen” garant voor een superieure selectie van de meest ongewone en originele Vlaamse, Waalse en Brusselse korte films van het voorbije jaar.
Gisaburo Sugii, de andere meester van de Japanse animatie
Wereldwijd minder bekend dan Hayao Miyazaki is de 73-jarige Gisaburo Sugii, de andere grote veteraan van de Japanse animatiefilm. Reeds op 18-jarige leeftijd werkte hij als animator aan The Tale of the White Serpent, de eerste Aziatische animatiefilm in kleur. Na een tiental jaren assisterend werk verricht te hebben voor klassieke tv-series als Astro Boy en Lupin III, werd hij eind jaren ‘60 hoofdanimator van een nieuwe stroming animatiefilms voor volwassenen. Met ware meesterwerken als Belladonna of Sadness (1973), waaraan hij als hoofdanimator meewerkte, en Night on the Galactic Railroad (1985), die hij regisseerde, tekende deze onderschatte cineast voor enkele artistieke mijlpalen binnen het genre. Deze en nog een andere film, The Tale of Genji (1987), zijn op Offscreen te aanschouwen. Ook kan men er terecht voor een recente documentaire over de filmmaker, Animation Maestro Gisaburo Sugii (2012) van Masato Ishioka.
Eén van de festivalthema’s mag dan wel Britse cultcinema zijn, België doet niet onder in excentriciteit en inventiviteit. Op donderdag 13 maart staat er onder de noemer “Ceci n’est pas… België / Belgique / Belgium” een hele avond lang recent en bijzonder Belgisch werk met een scherp randje op het programma.
Zo laat The Miracle of Life (2013) van Joël Rabijns en Yves Sondermeier zien dat men ook in dit kleine land kan excelleren in buitensporige filmtrash. In deze uit de hand gelopen studentenfilm bevalt een vrouw van een doodgeboren baby, maar het leven vindt zijn weg via de moederkoek. Luke, de placenta, wordt opgevoed als een normaal kind. Nou ja, normaal… Achter zijn monsterlijke uiterlijk schuilt een intelligent en gevoelig persoon. Maar in een krankzinnige wereld vol dronkaards, junkies, hoeren en bodybuilders wordt Luke behandeld als een outcast en een freak.
Verder staat het programmaonderdeel “Shortscreen” garant voor een superieure selectie van de meest ongewone en originele Vlaamse, Waalse en Brusselse korte films van het voorbije jaar.
Gisaburo Sugii, de andere meester van de Japanse animatie
Wereldwijd minder bekend dan Hayao Miyazaki is de 73-jarige Gisaburo Sugii, de andere grote veteraan van de Japanse animatiefilm. Reeds op 18-jarige leeftijd werkte hij als animator aan The Tale of the White Serpent, de eerste Aziatische animatiefilm in kleur. Na een tiental jaren assisterend werk verricht te hebben voor klassieke tv-series als Astro Boy en Lupin III, werd hij eind jaren ‘60 hoofdanimator van een nieuwe stroming animatiefilms voor volwassenen. Met ware meesterwerken als Belladonna of Sadness (1973), waaraan hij als hoofdanimator meewerkte, en Night on the Galactic Railroad (1985), die hij regisseerde, tekende deze onderschatte cineast voor enkele artistieke mijlpalen binnen het genre. Deze en nog een andere film, The Tale of Genji (1987), zijn op Offscreen te aanschouwen. Ook kan men er terecht voor een recente documentaire over de filmmaker, Animation Maestro Gisaburo Sugii (2012) van Masato Ishioka.
In gesprek met Offscreen-directeur Dirk van Extergem
Tijdens Offscreen 2013 hadden we een uitvoerig interview met festivaldirecteur Dirk van Extergem. Hierin blikte hij terug op de voorbije Offscreen-jaren, maar keek hij ook vooruit.
Hoe kijk je terug op Offscreen door de jaren heen? Welke ontwikkeling heeft het festival doorgemaakt?
“Zoals bij elk nieuw festival, was het een zeker risico om Offscreen te creëren. We zijn toen vol goede moed en met iets van 5.000 euro subsidie begonnen. Ook al heb je voldoende publiek, je moet het ook kunnen blijven bolwerken. Uiteindelijk kun je het niet vrijwillig blijven doen. Daarom heb ik indertijd gezegd: ‘Geef mij vijf jaar om het festival op poten te zetten. Als het publiek volgt, hopen we dat ook de subsidies volgen.’ Want je weet dat als je geen commercieel festival organiseert, maar een festival met nichefilms, het je qua financiering niet voor de wind gaat. Die gok hebben we genomen en heb ik ook persoonlijk genomen. En uiteindelijk zijn we geraakt waar we wilden zijn, want dit jaar [2013] hebben we voor het eerst structurele subsidiëring gekregen, wat perspectieven biedt voor de langere termijn.”
Betekent dit ook dat je nu meer subsidie krijgt dan voor de eerste editie?
“Ja, aanmerkelijk meer. Ik begrijp heel goed dat je je eerst moet bewijzen, maar dat duurt soms wel vijf jaar. Elke keer keken we of het publiek volgde en of de pers volgde. Dat is ook belangrijk, want je kunt wel subsidie krijgen, maar als je geen publiek trekt, houdt het al gauw op. Als je voldoende financiële ondersteuning krijgt, kun je alles direct een stuk professioneler aanpakken. Elk jaar hebben we die drie elementen – publiek, pers en subsidie – afgewogen. Maar op een bepaald moment wil je toch dat je wat meer toekomstperspectief hebt en dat je er vrijwel zeker van bent dat je een voldoende groot publiek hebt, dat de pers je kent en dat de subsidie volgt. Al ben je, door de economische crisis of wat dan ook, natuurlijk nooit zeker van je zaak, toch kan ik nu met enige zekerheid zeggen dat de meeste mensen, zeker in Brussel, de naam kennen, het merk kennen. Bovendien hebben we een formule die soepel genoeg is om in te kunnen spelen op nieuwere trends, maar die toch herkenbaar blijft. Mensen weten nu: Offscreen, dat is drie lange weekends films in Cinema Nova en samenwerkende theaters. Voilà, het is er, het staat er nu.”
Ja, als je alleen al kijkt naar de enorme opkomst bij de stand-up comedy show ‘This Filthy World’ van [eregast] John Waters bij Bozar, zie je dat mensen inmiddels wel de weg naar Offscreen weten te vinden!
“Ja, maar John Waters is natuurlijk een big selling factor op zichzelf. Maar het is waar, het was druk. Vanaf het begin is het altijd een beetje mijn ambitie geweest om aan te tonen dat ook films die ‘offscreen’ zijn en waar vaak wat laatdunkend tegenaan gekeken wordt, dus camp-, cult-, B- en Z-films, een publiek hebben – en dat dat publiek soms verbazingwekkend groot kan zijn.”
En daar moet je natuurlijk ook de subsidieverstrekkers van zien te doordringen.
“Ja, uiteraard. Maar wij zijn zelf natuurlijk ook ontzettend tevreden als er bij een onbekende film om middernacht 50 mensen in de zaal zitten. De kracht van het getal telt ook, dat weet ik. Maar daar doe ik het in feite niet om.”
Tijdens Offscreen 2013 hadden we een uitvoerig interview met festivaldirecteur Dirk van Extergem. Hierin blikte hij terug op de voorbije Offscreen-jaren, maar keek hij ook vooruit.
Hoe kijk je terug op Offscreen door de jaren heen? Welke ontwikkeling heeft het festival doorgemaakt?
“Zoals bij elk nieuw festival, was het een zeker risico om Offscreen te creëren. We zijn toen vol goede moed en met iets van 5.000 euro subsidie begonnen. Ook al heb je voldoende publiek, je moet het ook kunnen blijven bolwerken. Uiteindelijk kun je het niet vrijwillig blijven doen. Daarom heb ik indertijd gezegd: ‘Geef mij vijf jaar om het festival op poten te zetten. Als het publiek volgt, hopen we dat ook de subsidies volgen.’ Want je weet dat als je geen commercieel festival organiseert, maar een festival met nichefilms, het je qua financiering niet voor de wind gaat. Die gok hebben we genomen en heb ik ook persoonlijk genomen. En uiteindelijk zijn we geraakt waar we wilden zijn, want dit jaar [2013] hebben we voor het eerst structurele subsidiëring gekregen, wat perspectieven biedt voor de langere termijn.”
Betekent dit ook dat je nu meer subsidie krijgt dan voor de eerste editie?
“Ja, aanmerkelijk meer. Ik begrijp heel goed dat je je eerst moet bewijzen, maar dat duurt soms wel vijf jaar. Elke keer keken we of het publiek volgde en of de pers volgde. Dat is ook belangrijk, want je kunt wel subsidie krijgen, maar als je geen publiek trekt, houdt het al gauw op. Als je voldoende financiële ondersteuning krijgt, kun je alles direct een stuk professioneler aanpakken. Elk jaar hebben we die drie elementen – publiek, pers en subsidie – afgewogen. Maar op een bepaald moment wil je toch dat je wat meer toekomstperspectief hebt en dat je er vrijwel zeker van bent dat je een voldoende groot publiek hebt, dat de pers je kent en dat de subsidie volgt. Al ben je, door de economische crisis of wat dan ook, natuurlijk nooit zeker van je zaak, toch kan ik nu met enige zekerheid zeggen dat de meeste mensen, zeker in Brussel, de naam kennen, het merk kennen. Bovendien hebben we een formule die soepel genoeg is om in te kunnen spelen op nieuwere trends, maar die toch herkenbaar blijft. Mensen weten nu: Offscreen, dat is drie lange weekends films in Cinema Nova en samenwerkende theaters. Voilà, het is er, het staat er nu.”
Ja, als je alleen al kijkt naar de enorme opkomst bij de stand-up comedy show ‘This Filthy World’ van [eregast] John Waters bij Bozar, zie je dat mensen inmiddels wel de weg naar Offscreen weten te vinden!
“Ja, maar John Waters is natuurlijk een big selling factor op zichzelf. Maar het is waar, het was druk. Vanaf het begin is het altijd een beetje mijn ambitie geweest om aan te tonen dat ook films die ‘offscreen’ zijn en waar vaak wat laatdunkend tegenaan gekeken wordt, dus camp-, cult-, B- en Z-films, een publiek hebben – en dat dat publiek soms verbazingwekkend groot kan zijn.”
En daar moet je natuurlijk ook de subsidieverstrekkers van zien te doordringen.
“Ja, uiteraard. Maar wij zijn zelf natuurlijk ook ontzettend tevreden als er bij een onbekende film om middernacht 50 mensen in de zaal zitten. De kracht van het getal telt ook, dat weet ik. Maar daar doe ik het in feite niet om.”
Bij het aanvragen van subsidie voor een cultureel evenement is het doorgaans zo, dat het artistiek verantwoord moet zijn. Kan uit het feit dat er nu structurele subsidiëring verleend is, geconcludeerd worden dat men er inderdaad van overtuigd is dat dit het geval is bij Offscreen?
“Ik moet zeggen dat er op dat vlak altijd veel eensgezindheid is geweest. Ik denk ook dat we steeds een kwalitatief hoogstaand programma hebben. Kijk, je kunt wel trash en camp brengen, maar waar het om gaat is dat je dat allemaal in het juiste kader plaatst. We zeggen niet: ‘Trash? Camp? Dat is blote tieten en zo.’ Zo redeneren wij totaal niet. We koppelen de films aan een bepaalde thematiek en organiseren er activiteiten om heen, zoals lezingen. Mensen zeggen dan ook: ‘Het is doorwrocht, doordacht.’ En dat klopt, want het is niet zomaar: ‘O, die film zie ik graag! Die ga ik draaien!’ Nee, het is wel degelijk doordacht. We proberen ook echt een publiek aan ons te binden en daar iets mee te doen. Het is een lange weg, maar die bewandelen we graag.”
Waarin onderscheidt Offscreen zich vooral van andere filmfestivals?
“Andere festivals vertonen dagenlang aan één stuk door allerlei films die deelnemen aan een competitie. Ook hebben ze dikwijls een hele waslijst aan gasten. En wat doen die gasten? Een fotoshoot, een presentatie voor het publiek, een korte Q&A – and that’s it. Wij daarentegen werken met weinig gasten, omdat wij ze de volle aandacht willen geven. Bij ons komt een gast niet eventjes en is dan weer vertrokken. Ik probeer er echt méér mee te doen. Regisseur John Waters bijvoorbeeld verzorgde een masterclass, gaf een stand-up comedy show én nam deel aan een Q&A. En dan hadden we ook nog een retrospectief rond zijn werk.”
Was het John Waters’ eigen idee om zijn stand-up comedy show in het Offscreen-programma op te nemen?
“Die show doet hij al jaren en was ook de reden om hem naar hier te halen. Ik ga er geen doekjes om winden: je bóekt hem. Natuurlijk, je kunt hem ook uitnodigen. Dat heeft men bij het BUT Film Festival in Breda ooit gedaan en toen had men het geluk dat hij op dat moment in Duitsland was en wel even langs wilde komen. Maar ik wilde er zeker van zijn dat hij er tijdens ons festival zou zijn en dan boek je gewoon zijn show. Heel simpel. Maar ik wilde die show ook echt heel graag brengen. Bovendien zou het de eerste keer worden dat deze in de Benelux opgevoerd zou worden, wat een extra motivatie was om zeker zijn show in te plannen. Hij geeft zo’n 30 shows per jaar en heeft daarmee al in menig land op het podium gestaan, waaronder Groot-Brittannië, Duitsland en zelfs Spanje. In Frankrijk nog niet overigens.”
Was het eerste contact met hem gelegd tijdens het BUT Film Festival?
“Ja, dat klopt, daar werd het eerste contact gelegd. En dan duurt het nog vier jaar, hè, voordat het zover is. Want een festival ligt qua data nu eenmaal vast, dus moet het ook maar net uitkomen voor een gast. Vorig jaar hadden we hem al willen hebben, maar toen moesten we zijn bezoek afzeggen. Als hij naar Europa komt, wil hij altijd graag nóg een show doen en vorig jaar vonden we niet direct een gelegenheid daartoe. Maar nu, na vier jaar, hadden we hem dan toch ervan kunnen overtuigen om tevens een masterclass te geven, zodat het voor hem de moeite waard was om voor één weekend over te komen. Hij was dus speciaal voor het festival naar Brussel gekomen.”
In zijn show had hij het op een gegeven moment over een optreden van hem in de Graham Norton Show. Daardoor vroeg ik me af of hij soms kort voor zijn bezoek aan Offscreen in Engeland was geweest voor deze talkshow. Maar dat was dus niet zo.
“Nee, in die talkshow zat hij een hele tijd geleden. Toen hij ons festival aandeed, was dat de eerste keer dit jaar dat hij in Europa was.”
Het themaprogramma “Camp & Trash” op Offscreen 2013 omvatte onder meer twee blokken met korte no-budgetproducties van de New Yorkse tweelingbroers George en Mike Kuchar. Zij begonnen in de jaren ’60 met het vastleggen van vrienden en familieleden op Super 8 en 16mm in krankzinnige korte en langere films vol Hollywood-glamour, taboeloze seks, space opera en prepuberale humor. Hiermee inspireerden zij een hele generatie filmmakers, onder wie John Waters en David Lynch.
De twee filmblokken werden ingeleid door de Amerikaanse, maar al jarenlang in Denemarken woonachtige filmcurator en -verzamelaar Jack Stevenson. Ook trakteerde deze filmkenner de festivalgangers op een “Trash From Hell Show”. In deze met amusante anekdotes gelardeerde lezing behandelde hij de meest obscure en shockerende trashfilms.
“Ik moet zeggen dat er op dat vlak altijd veel eensgezindheid is geweest. Ik denk ook dat we steeds een kwalitatief hoogstaand programma hebben. Kijk, je kunt wel trash en camp brengen, maar waar het om gaat is dat je dat allemaal in het juiste kader plaatst. We zeggen niet: ‘Trash? Camp? Dat is blote tieten en zo.’ Zo redeneren wij totaal niet. We koppelen de films aan een bepaalde thematiek en organiseren er activiteiten om heen, zoals lezingen. Mensen zeggen dan ook: ‘Het is doorwrocht, doordacht.’ En dat klopt, want het is niet zomaar: ‘O, die film zie ik graag! Die ga ik draaien!’ Nee, het is wel degelijk doordacht. We proberen ook echt een publiek aan ons te binden en daar iets mee te doen. Het is een lange weg, maar die bewandelen we graag.”
Waarin onderscheidt Offscreen zich vooral van andere filmfestivals?
“Andere festivals vertonen dagenlang aan één stuk door allerlei films die deelnemen aan een competitie. Ook hebben ze dikwijls een hele waslijst aan gasten. En wat doen die gasten? Een fotoshoot, een presentatie voor het publiek, een korte Q&A – and that’s it. Wij daarentegen werken met weinig gasten, omdat wij ze de volle aandacht willen geven. Bij ons komt een gast niet eventjes en is dan weer vertrokken. Ik probeer er echt méér mee te doen. Regisseur John Waters bijvoorbeeld verzorgde een masterclass, gaf een stand-up comedy show én nam deel aan een Q&A. En dan hadden we ook nog een retrospectief rond zijn werk.”
Was het John Waters’ eigen idee om zijn stand-up comedy show in het Offscreen-programma op te nemen?
“Die show doet hij al jaren en was ook de reden om hem naar hier te halen. Ik ga er geen doekjes om winden: je bóekt hem. Natuurlijk, je kunt hem ook uitnodigen. Dat heeft men bij het BUT Film Festival in Breda ooit gedaan en toen had men het geluk dat hij op dat moment in Duitsland was en wel even langs wilde komen. Maar ik wilde er zeker van zijn dat hij er tijdens ons festival zou zijn en dan boek je gewoon zijn show. Heel simpel. Maar ik wilde die show ook echt heel graag brengen. Bovendien zou het de eerste keer worden dat deze in de Benelux opgevoerd zou worden, wat een extra motivatie was om zeker zijn show in te plannen. Hij geeft zo’n 30 shows per jaar en heeft daarmee al in menig land op het podium gestaan, waaronder Groot-Brittannië, Duitsland en zelfs Spanje. In Frankrijk nog niet overigens.”
Was het eerste contact met hem gelegd tijdens het BUT Film Festival?
“Ja, dat klopt, daar werd het eerste contact gelegd. En dan duurt het nog vier jaar, hè, voordat het zover is. Want een festival ligt qua data nu eenmaal vast, dus moet het ook maar net uitkomen voor een gast. Vorig jaar hadden we hem al willen hebben, maar toen moesten we zijn bezoek afzeggen. Als hij naar Europa komt, wil hij altijd graag nóg een show doen en vorig jaar vonden we niet direct een gelegenheid daartoe. Maar nu, na vier jaar, hadden we hem dan toch ervan kunnen overtuigen om tevens een masterclass te geven, zodat het voor hem de moeite waard was om voor één weekend over te komen. Hij was dus speciaal voor het festival naar Brussel gekomen.”
In zijn show had hij het op een gegeven moment over een optreden van hem in de Graham Norton Show. Daardoor vroeg ik me af of hij soms kort voor zijn bezoek aan Offscreen in Engeland was geweest voor deze talkshow. Maar dat was dus niet zo.
“Nee, in die talkshow zat hij een hele tijd geleden. Toen hij ons festival aandeed, was dat de eerste keer dit jaar dat hij in Europa was.”
Het themaprogramma “Camp & Trash” op Offscreen 2013 omvatte onder meer twee blokken met korte no-budgetproducties van de New Yorkse tweelingbroers George en Mike Kuchar. Zij begonnen in de jaren ’60 met het vastleggen van vrienden en familieleden op Super 8 en 16mm in krankzinnige korte en langere films vol Hollywood-glamour, taboeloze seks, space opera en prepuberale humor. Hiermee inspireerden zij een hele generatie filmmakers, onder wie John Waters en David Lynch.
De twee filmblokken werden ingeleid door de Amerikaanse, maar al jarenlang in Denemarken woonachtige filmcurator en -verzamelaar Jack Stevenson. Ook trakteerde deze filmkenner de festivalgangers op een “Trash From Hell Show”. In deze met amusante anekdotes gelardeerde lezing behandelde hij de meest obscure en shockerende trashfilms.
Wiens idee was het om werk van de Kuchar Brothers te vertonen? Hun werk vormde een inspiratiebron voor John Waters, dus dat kon haast geen toeval zijn.
“Dat was inderdaad geen toeval. Kijk, John Waters is dé figuur die camp en trash heeft verenigd. Camp staat voor de esthetiek van de overdrijving, trash verwijst naar de manier van filmen: guerrilla, low-budget, een beetje met de goede smaak tarten. John Waters heeft deze twee zaken op perfecte wijze samengebracht, dus was het logisch om iets rond camp en trash te gaan doen. Typisch aan John Waters is dat hij zich heeft laten inspireren door zowel de lage cultuur, zoals de New Yorkse underground scene met onder meer de films van de Kuchar Brothers, als de hoge cultuur, zoals Hollywood-melodrama’s en -spektakels en musicals uit de jaren ’40. Maar ik vond het ook belangrijk om niet alleen zijn eigen films te tonen, maar ook zijn inspiratiebronnen. Daarom hebben we een stuk of tien camp-/trashfilms geprogrammeerd. Hierbij waren de films van de Kuchar Brothers voor ons cruciaal. Ook leek het me heel goed om zowel Blood Feast als Bloodsucking Freaks te vertonen, omdat Blood Feast, die in 1963 uitkwam, een van de eerste exploitatiefilms was die de gore onverbloemd liet zien en Bloodsucking Freaks een soort jaren ’80-versie daarvan is. Als we een double bill programmeren, wat we met deze twee films deden, willen we graag dat de films ook iets met elkaar hebben. Dus dat doen we niet enkel om het verkoopargument. Daarnaast hebben we John Waters gevraagd om vijf films uit te kiezen die hij tot de beste in het camp- en trashsegment rekent, omdat je dan heel verrassende titels kunt krijgen waar je zelf nog niet eens aan gedacht had. Ook die films hebben we vertoond.”
Zaten er bij de films die Waters aangedragen had nog titels die al lange tijd op jullie verlanglijstje stonden om een keer te vertonen?
“Nee, maar er zat wel één film bij die ik vorig jaar al geprogrammeerd had: de Argentijnse film Fuego. Het was een leuke verrassing om te zien dat die film tot zijn top vijf behoorde. Fuego vertoonden we vorig jaar in Cinema Nova en dit jaar [2013] in Cinematek. Aan Boom!, zijn persoonlijke favoriet, had ik zelf nooit gedacht. Ik geloof dat daar in heel de wereld nog maar één kopie van is – en die wordt enkel toegezonden op aanvraag van John Waters.”
Over een van de andere films die hij uitgekozen had, Two Moon Junction, zei hij dat hij het heel bijzonder vond dat daar in België een kopie van was, omdat daar naar zijn zeggen in Amerika niet aan te komen is.
“O ja, is dat zo? Hij had ons trouwens een lijstje van zo’n negen films gestuurd, zodat we daaruit een keuze konden maken.”
Was Jack Stevenson reeds bekend met het werk van de Kuchar Brothers of had hij zich in de aanloop naar het festival verdiept in hun films?
“Hij was er zelfs uitvoerig mee bekend. Hij is auteur van het boek Desperate Visions: The Films of John Waters & the Kuchar Brothers. Daarin had hij al rechtstreeks de link gelegd tussen de Kuchar Brothers en John Waters.”
En dat bracht jullie natuurlijk ertoe om hem uit te nodigen, temeer daar hij al eerder te gast was geweest op Offscreen.
“Dat was inderdaad geen toeval. Kijk, John Waters is dé figuur die camp en trash heeft verenigd. Camp staat voor de esthetiek van de overdrijving, trash verwijst naar de manier van filmen: guerrilla, low-budget, een beetje met de goede smaak tarten. John Waters heeft deze twee zaken op perfecte wijze samengebracht, dus was het logisch om iets rond camp en trash te gaan doen. Typisch aan John Waters is dat hij zich heeft laten inspireren door zowel de lage cultuur, zoals de New Yorkse underground scene met onder meer de films van de Kuchar Brothers, als de hoge cultuur, zoals Hollywood-melodrama’s en -spektakels en musicals uit de jaren ’40. Maar ik vond het ook belangrijk om niet alleen zijn eigen films te tonen, maar ook zijn inspiratiebronnen. Daarom hebben we een stuk of tien camp-/trashfilms geprogrammeerd. Hierbij waren de films van de Kuchar Brothers voor ons cruciaal. Ook leek het me heel goed om zowel Blood Feast als Bloodsucking Freaks te vertonen, omdat Blood Feast, die in 1963 uitkwam, een van de eerste exploitatiefilms was die de gore onverbloemd liet zien en Bloodsucking Freaks een soort jaren ’80-versie daarvan is. Als we een double bill programmeren, wat we met deze twee films deden, willen we graag dat de films ook iets met elkaar hebben. Dus dat doen we niet enkel om het verkoopargument. Daarnaast hebben we John Waters gevraagd om vijf films uit te kiezen die hij tot de beste in het camp- en trashsegment rekent, omdat je dan heel verrassende titels kunt krijgen waar je zelf nog niet eens aan gedacht had. Ook die films hebben we vertoond.”
Zaten er bij de films die Waters aangedragen had nog titels die al lange tijd op jullie verlanglijstje stonden om een keer te vertonen?
“Nee, maar er zat wel één film bij die ik vorig jaar al geprogrammeerd had: de Argentijnse film Fuego. Het was een leuke verrassing om te zien dat die film tot zijn top vijf behoorde. Fuego vertoonden we vorig jaar in Cinema Nova en dit jaar [2013] in Cinematek. Aan Boom!, zijn persoonlijke favoriet, had ik zelf nooit gedacht. Ik geloof dat daar in heel de wereld nog maar één kopie van is – en die wordt enkel toegezonden op aanvraag van John Waters.”
Over een van de andere films die hij uitgekozen had, Two Moon Junction, zei hij dat hij het heel bijzonder vond dat daar in België een kopie van was, omdat daar naar zijn zeggen in Amerika niet aan te komen is.
“O ja, is dat zo? Hij had ons trouwens een lijstje van zo’n negen films gestuurd, zodat we daaruit een keuze konden maken.”
Was Jack Stevenson reeds bekend met het werk van de Kuchar Brothers of had hij zich in de aanloop naar het festival verdiept in hun films?
“Hij was er zelfs uitvoerig mee bekend. Hij is auteur van het boek Desperate Visions: The Films of John Waters & the Kuchar Brothers. Daarin had hij al rechtstreeks de link gelegd tussen de Kuchar Brothers en John Waters.”
En dat bracht jullie natuurlijk ertoe om hem uit te nodigen, temeer daar hij al eerder te gast was geweest op Offscreen.
“Ja, hij is een van onze vaste contacten. En natuurlijk, als je iets doet met John Waters en ook nog werk van andere camp- en trashfilmmakers vertoont, is het logisch dat je hem vraagt. Zeker omdat we elkaar al verscheidene jaren kennen. We werken graag met iemand die de gave heeft om voor een publiek een goed verhaal te vertellen. Want wat bij ons voorop staat is het vertellen van verhalen. Dáár gaat het ons om. Niet plik, plok, films in een competitie plaatsen en bepalen welke de beste is. Nee, wij vertonen films die in een bepaalde thematiek passen. Neem nu het themaprogramma rond de Japanse, precies 100 jaar bestaande filmstudio Nikkatsu. Je kunt dan zeggen: ‘O, je gaat Roman Porno en vechtfilms brengen?’ Nee, we willen gewoon het verhaal vertellen van een grote studio die, geconfronteerd met tanende bezoekersaantallen, jong talent een kans heeft gegeven om films te maken en die met het werk van Seijun Suzuki de Japanse versie van de nouvelle vague heeft gecreëerd. Dat een van de grootste filmmaatschappijen van Japan zich door afnemend bioscoopbezoek in de jaren ’70 ineens op Roman Porno is gaan storten, is natuurlijk uiterst bizar te noemen. Zou je je kunnen voorstellen dat in Amerika een studio als Universal ineens porno gaat maken? Nee! Maar in Japan heeft Nikkatsu, een studio à la Universal, dat dus wél gedaan! Maar we belichten niet enkel die porno; nee, we vertellen het gánse verhaal. Zo zijn onze retrospectieven niet zomaar retrospectieven, maar proberen we een soort alternatieve kijk te geven op het filmverleden. Het filmverleden wordt vaak nog op een klassieke manier benaderd: door de grote auteurs voor het voetlicht te brengen. Maar soms zegt een B- of Z-film meer over de maatschappij zoals deze was op het moment dat zo’n film gemaakt werd dan een grote auteursfilm die an sich bijna tijdloos is. Dát is wat ons interesseert. Maar ook bijvoorbeeld de connectie die een B-film kan hebben met het heden. Immers, oude films kunnen ook vandaag de dag nog veel zeggingskracht hebben.”
Hoe gaan jullie bij de programmering van Offscreen te werk?
“Net zomin als wij geloven in de auteurstheorie, geloven wij in programmeursauteurs. Het is niet zo, dat we slechts één programmeur hebben. We hebben verschillende programmeurs – stuk voor stuk gepassioneerde krachten. Geregeld zweven er ideeën voor te vertonen films rond, maar voorwaarde is dat je ze moet kunnen scharen onder een thema. Zo’n thema kan makkelijk met één film beginnen. Zo wilde iedereen voor Offscreen 2012 de Japanse film Hausu programmeren. Daar waren ze met allemaal weg van. Omdat het hier om een buitengewoon hallucinante, sprookjesachtige haunted house film ging, hebben we hem opgenomen in het themaprogramma “Home Sweet Home”. Was het echter een gewone, klassieke haunted house film geweest, dan waren we daarin niet geïnteresseerd geweest. Maar je hebt ook nog een ander, hier min of meer aan gerelateerd genre: de home invasion film. Een voorbeeld van zo’n film is The House on the Edge of the Park van Ruggero Deodato die we in 2012 in het retrospectief over deze Italiaanse regisseur vertoond hebben. Dus één geschikte titel kan al de basis leggen voor het ontstaan van een themaprogramma. Het is een heel organische manier van programmeren.”
Tot slot
Wie na het lezen van dit artikel staat te popelen om naar het Offscreen Film Festival te gaan, wat we ons moeiteloos voor zouden kunnen stellen, maar graag nog nadere informatie wil hebben, kan deze vinden op www.offscreen.be.
Hoe gaan jullie bij de programmering van Offscreen te werk?
“Net zomin als wij geloven in de auteurstheorie, geloven wij in programmeursauteurs. Het is niet zo, dat we slechts één programmeur hebben. We hebben verschillende programmeurs – stuk voor stuk gepassioneerde krachten. Geregeld zweven er ideeën voor te vertonen films rond, maar voorwaarde is dat je ze moet kunnen scharen onder een thema. Zo’n thema kan makkelijk met één film beginnen. Zo wilde iedereen voor Offscreen 2012 de Japanse film Hausu programmeren. Daar waren ze met allemaal weg van. Omdat het hier om een buitengewoon hallucinante, sprookjesachtige haunted house film ging, hebben we hem opgenomen in het themaprogramma “Home Sweet Home”. Was het echter een gewone, klassieke haunted house film geweest, dan waren we daarin niet geïnteresseerd geweest. Maar je hebt ook nog een ander, hier min of meer aan gerelateerd genre: de home invasion film. Een voorbeeld van zo’n film is The House on the Edge of the Park van Ruggero Deodato die we in 2012 in het retrospectief over deze Italiaanse regisseur vertoond hebben. Dus één geschikte titel kan al de basis leggen voor het ontstaan van een themaprogramma. Het is een heel organische manier van programmeren.”
Tot slot
Wie na het lezen van dit artikel staat te popelen om naar het Offscreen Film Festival te gaan, wat we ons moeiteloos voor zouden kunnen stellen, maar graag nog nadere informatie wil hebben, kan deze vinden op www.offscreen.be.